In de staathuishoudkunde de raming van de maxima der uitgaven overeen dienstjaar, met aanwijzing der voor het bestrijden dier uitgaven beschikbare middelen. De Nederlandsche grondwet bepaalt ten opzichte der rijks-, provinciale en gemeentelijke B.: Door de wet worden de begrootingen van alle uitgaven des Rijks vastgesteld, en de middelen tot dekking aangewezen.
De ontwerpen der algemeene begrootingswetten worden jaarlijks van wege den Koning aan de Tweede Kamer aangeboden, dadelijk na het openen der gewone zitting van de StatenGeneraal, vóór den aanvang van het jaar, waarvoor de begrootingen moeten dienen. Geen hoofdstuk der begrooting van uitgaven kan meer dan die voor één departement van algemeen bestuur behelzen. Ieder hoofdstuk wordt in één of meer ontwerpen van wet vervat. Door zoodanige wet kan overschrijving worden toegestaan. De verantwoording voor de Rijksuitgaven en ontvangsten over elk dienstjaar wordt onder overlegging van de door de Rekenkamer goedgekeurde rekening, aan de wetgevende macht gedaan naar de voorschriften van do wet. (Grondwet art. 123—126). De begrooting der provinciale inkomsten en uitgaven, jaarlijks door de Staten op te maken, behoeft de goedkeuring des Koning (art 137). Het opmaken der begrootingen (der gemeenten) en het vaststellen der rekeningen wordt door de wet geregeld, (art. 116a).De Gemeentewet bepaalt ten opzichte der gemeentelijke begrootingen:
De begrooting der plaatselijke inkomsten en uitgaven wordt, met de noodige toelichting en bescheiden, jaarlijks, vier maanden vóór den aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen, door burgemeester en wethouders aan den Raad (gemeenteraad) aangeboden. Zij wordt, z.oodra zij is aangeboden, op de secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing nedergelegd, en hetzij in druk, hetzij in afschrift, tegen betaling der onkosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de neerlegging en verkrijgbaarstelling, tusschen welke en de behandeling der begrooting in den Raad, tenminste veertien dagen moeten verloopen, geschiedt openbare kennisgeving. De begrooting der inkomsten vermeldt alle ontvangsten der gemeente van welken aard ook, en, zooveel mogelijk het bedrag, waarop eiken post in het bijzonder wordt geraamd. Op de begroeting der uitgaven, die alle uitgaven der gemeente, van welken aard ook, vermeldt, worden gebracht:
a. de jaarwedden van den burgemeester, de wethouders, den secretaris, den ontvanger, den commissaris van politie en de overige plaatselijke ambtenaren en bedienden;
b. het presentiegeld der leden van den Raad;
c. de kosten van licht, brand en bureaubehoeften, benoodigd voor het gemeentebestuur;
d de kosten der stukken, die ten behoeve der gemeente geschreven of gedrukt worden;
e de kosten voor het onderhouden en meubelen van het gebouw of vertrok, voer de vergadering van den Raad en van burgemeester en wethouders, mitsgaders voor de secretarie der gemeente bestemd:
f. de huur van dat gebouw of vertrek waai' hetgeen gemeente-eigendom is;
g. de kosten van het aanloggen en bij houden der registers van den burgerlijken stand :
h. die van het aanloggen en bijhouden van de dubbelen der leggers on plans van het kadaster:
i. die van het aanleggen en bijhouden der bevolkingsregisters;
k. die van het aanleggen en bijhouden der kiezerslijsten en van het uitoefenen der kiesverrichting, zoo, dat elke gemeente de kosten drage der verrichtingen, waarvoor baar bestuur beeft te zorgen:
l. die van de zorg voor de plaatselijke wegen, straten, pleinen, vaarten, bruggen en andere plaatselijke werken;
m. die van liet aanleggen en onderhouden der algemeene begraafplaatsen:
n. die der brandweer;
o die van het onderhoud der gemeente-eigendommen en de wegens die eigendommen verschuldigde lasten:
p die der kamers van koophandel en fabrieken:
q die der plaatselijke gezondheidspolitie;
r. de renten en aflossingen van do door de gemeente aangegane geldleeningen;
s. alle opeischbare schulden der gemeente:
t. de kosten der door de gemeente gevoerde gedingen;
u. de kosten van abonnement op het Staatsblad en op het Provinciaal blad der provincie:
v. de in art. 122 (dier gemeentewet: onderlinge regeling van gemeenschappelijke zaken van 2 of meer gemeenten) bedoelde kosten;
w. een post voor onvoorziene uitgaven;
x alle uitgaven, door bijzondere wetten aan de gemeente opgelegd.
De begrooting der inkomsten en uitgaven wordt ingericht naar voorschriften, door Gedeputeerde Staten, onder Kon. goedkeuring te geven. Zij behoeft, om te werken, de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Zij wordt hun, nadat zij door den Raad is vastgesteld, ten minste twee maanden voor den aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen, voorgedragen Gedeputeerde Staten beslissen over de begrooting vóór den aanvang van het jaar waarvoor zij moet dienen Zij kunnen de beslissing bij een, vóór dien tijd te nemen, met redenen to omkleeden besluit, verdagen. Art. 209: De Raad kan, indien Gedeputeerde Staten de begrooting weigeren goed te keuren, bij Ons voorziening vragen.
Gedeputeerde Staten verleenen of onthouden hunne goedkeuring aan de begrooting in haar geheel, gelijk zij dooi- den Raad is vastgesteld ; behoudens het bepaalde bij art. 212. Is hunne goedkeuring niet verleend aan de begrooting mor den aanvang van bet jaar, waarvoor deze moet dienen, dan machtigen zij het gemeentebestuur, tot op de helft der aangevraagde sommen uitgaven te doen uit die posten der begrooting, waartegen bij hen geene bedenking bestaat. Zij machtigen daarbij tevens bet gemeentebestuur tot ontvang van zoodanige inkomsten, waartegen zij geene bedenking hebben. Art. 212: Wanneer de Raad weigert, de door de wet aan de gemeente opgelegde uitgaven op de begrooting van uitgaven te brengen, geschiedt zulks door Gedeputeerde Staten. Indien, in dat geval, de plaatselijke inkomsten niet toereikende zijn en de Raad weigert, nieuwe middelen tot dekking voor te dragen, worden de overige, niet bij de wet aan de gemeente opgelegde uitgaven door Gedeputeerde Staten, bij een in het provinciaal blad te plaatsen besluit, in zoodanige reden verminderd, dat tusschen de plaatselijke inkomsten en uitgaven evenwicht zij.
Buiten de begrooting kan geene uitgaaf geschieden, dan met afzonderlijke, voorafgaande machtiging van Gedeputeerde Staten, In buitengewone gevallen echter van dringenden spoed, kan de Raad tot liet doen van zoodanige uitgaaf besluiten, mits zijn daartoe te nemen, met redenen te omkleeden besluit terstond aan Gedeputeerde Staten inzendende. Hij wijst tevens de middelen tot dekking aan. De uitgaaf, door Gedeputeerde Staten goedgekeurd, wordt aan de begrooting toegevoegd. Bij weigering van Gedeputeerde Staten is art. 209 (zie boven) toepasselijk. Indien Wij de uitspraak van Gedeputeerde Staten bevestigen, zijn de leden van den Raad. die tot het besluit hebben medegewerkt, persoonlijk voor de uitgaaf aansprakelijk. Af- en overschrijving op de posten der begrooting van uitgaven kan niet geschieden, dan voor zooverre daartoe bij de begrooting zelve, of bij een afzonderlijk, door Gedeputeerde Staten goedgekeurd besluit van den Raad, machtiging is verleend.
Tot het bevelen der af- en overschrijvingen, waartoe bij de begrooting machtiging werd verleend, behoeven burgemeester en wethouders in elk geval de toestemming van den Raad. In gemeenten, wier afdeelingen of dorpen een afzonderlijk vermogen, afzonderlijke inkomsten of lasten hebben, kan dit onderscheid blijven bestaan. Buiten de gevallen, waarin de wet, bij vereeniging van gemeenten, zoodanig onderscheid vaststelt, kunnen afzonderlijke lasten en inkomsten, in bijzondere afdeelingen eener gemeente, waar het noodig is, bij een besluit van den gemeenteraad, onder Onze goedkeuring, Gedeputeerde Staten gehoord, worden toegelaten. Gedeputeerde Staten regelen, onder onze goedkeuring, het verband dezer afzonderlijke huishoudingen met de algemeene huishouding der gemeente, overeenkomstig het stelsel dezer wet. (Gemeentewet, art. 203—218).
De begrooting van Nederlandsch-Indië wordt jaarlijks vastgesteld bij afzonderlijke wet of wetten, welke de uitgaven regelen en de middelen tot dekking aanwijzen.
De begrooting van uitgaven is samengesteld uit twee hoofdstukken. Het eerste bevat de uitgaven in Nederland, — het tweede de uitgaven in Nederlandscb-Indiö te doen. Het laatste is in de volgende afdeelingen verdeeld als:
Isle afdeeling Regeering en Hooge Colleges.
IIde afd. Departement van Justitie.
IIIde afd. Departement van Financiën.
lVde afd. Departement van Binnenlandsch Bestuur.
Vde afd. Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid.
Vlli3 afd. Departement der Burgerlijke Openbare Werken.
Vllde afd. Departement van Oorlog.
VIIls!e afd. Departement van Marine.
De Indische begrootingsontwerpen worden met de algemeene begrootingsontwerpen, van wege den Koning, aan de Tweede Kamer aangeboden dadelijk na het openen op den derden Dinsdag in September der gewone zitting van de Staten-Generaal vóór den aanvang van het jaar, waarvoor de begrootingen moeten dienen. Zij worden uiterlijk op 15 Juli ingezonden aan den Raad van State. In verband hiermede is ais regel aangenomen, dat de Indische ontwerpen ongeveer op 1 Maart te voren naar Nederland worden gezonden en voorts dat voorstellen na 1 Juni uit Indië verzonden niet meer op de nota’s van wijziging tot die ontwerpen worden gebracht dan wanneer duidelijk is aangetoond:
1°. dat exceptioneele gebeurtenissen of een plotseling opkomende behoefte tot het voorstel aanleiding heeft gegeven, zoodat het niet mogelijk was het te bekwamer tijd aan te bieden, en
2°. dat de zaak niet tot eene volgende begrooting kan wachten.