Het westelijkste der Kleine Soendaeilanden, door straat Bali gescheiden van Java (uostkust) en door straat Lombok van het eiland Lombok; met de omgelegen kleine eilanden 5396 Q km. In geologisch opzicht vertoont B. groote overeenkomst met oostelijk Java; het is bergachtig, (hoogste punt de Goenoeng Agoeng of Piek van Bali, 3200 m.), doch bevat uitgestrekte streken uiterst vruchtbaren bouwgrond, die voornamelijk rijst, mais, katoen, palmsuiker, koffie, tabak en indigo levert.
De nog slechts ten deele bekende flora en fauna van Bali worden gekenmerkt door vele Australisch-Aziatische overgangsvormen; ongemeen rijk is het eiland aan kokosboomen, aan de woeni (.Mangif era foetida) en aan lontarboomen, wier bladeren als papier worden gebruikt. Armer is B. aan in het wild levende dieren; in het westen en midden echter worden nog vrij veelvuldig tijgers aangetroffen, evenals wilde katten en muskusdieren; onder de tamme dieren nemen het paard, de buffel en het rundvee de eerste plaats in Voor de scheepvaart is B. van weinig of geen belang, daar zijn kusten over ’t algemeen arm zijn aan insnijdingen en inhammen en bezet zijn met riffen. De eenige het geheele jaar door veilige reede ligt aan de noordkust, bij Temoekoes. Groote rivieren heeft het eiland niet; de waterloopen, die gedurende het droge jaargetijde (Mei-Nov.) bijna allen droogliggen, vullen zich tijdens den westmoeson met woeste, gevaarlijke stroomen B. heeft een viertal uitgestrekte bergmeren, waaronder dat op den 2250 m. boegen Batoerberg het grootste is. In het westen komen vele zwavelbronnen voor. Het klimaat van B. komt in hoofdzaak met dat van oostelijk Java overeen en is over het algemeen gezond, uitgezonderd in de moerassige streken ter zuidkust Vroeger werd het eiland herhaaldelijk door cholera- en pokken-epedemiën geteisterd; de laatste vooral komen, sinds de invoering der inënting, zelden meer voor.Bali bestaat gedeeltelijk uit gouvernementsgebied, dat verdeeld is in twee afdeelingen: Doeleleng en Djembrana (zie volgend artikel), en Singaradja tot hoofdplaats heeft, en voorts uit een aantal rijkjes met zelfbestuur, n l. Kloengkoeng, Bangli, Gianjar, Badoeng en Tabanan. De bevolking in'de gouvernementslanden bedraagt 100 a 110.000 zielen; die der vasalstaatjes wordt op ruim 1¼ millioen zielen geschat.
De bewoners van Bali, de Balineezen of Baliërs, bestaan voor het meerendeel uit belijders van het Balisch Hindoeïsme, die zich Wong-Madjapahit (menschen van het Hindoerijk Madjapahit) noemen, en uit Bali-aga, de oorspronkelijke bewoners, die bij de WongMadjapahit, die afkomstig zijn van de vermenging van Javanen enz. met Bali-aga, in diepe minachting staan. De Baliërs zijn iets grooter en slanker van bouw dan de Javanen, en iets lichter van kleur; zij hebben zeer levendige oogen en dik, zwart haar; de vrouwen zijn in den regel krachtiger gebouwd dan de mannen. De kinderen loopen tot hun vijfde jaar geheel ongekleed. Het opperkleed der mannen, de sapoet of kampoeh, wordt om de lendenen gewonden en laat het bovenlijf geheel naakt; het onderlijf wordt bedekt door een korten rok, de kamben, die tot de knieën afhangt; *de buikband, saboek, wordt eenige malen rondom het lichaam geslagen en gebruikt als bewaarplaats van allerlei kleinigheden. In den oorlog of op reis draagt de Balinees voorts nog een soort baadje, met of zonder mouwen. De Idee ding der vrouwen komt in hoofdzaak op hetzelfde neer; ook zij laten het bovenlichaam veelal onbedekt, uitgezonderd bij plechtige gelegenheden; onder de kamben dragen zij een doek, de lapih, die om lendenen en beenen wordt geslagen en boven de heup wordt bevestigd.
Aan de vingers en aan de arm- en voetgewrichten dragen zij zilveren of gouden ringen, die vooral bij de jonge meisjes niet mogen ontbreken. Arbeidzaamheid, eergevoel, openhartigheid, moed— onzindelijkheid, speelzucht en onmatigheid worden als hunne voornaamste goede en kwade eigenschappen genoemd. Het Brahmanisme is op Bali de heerschende godsdienst, en bestaat hier in hoofdzaak uit het verzoenen van de booze geesten en het vereeren der goede geesten, die op de bergen en in de bosschen, in de huizen en op de zee verblijf houden. Elk gezin heeft een soort huistempel, waar de belangen, die direct het gezin betreffen, voor de góden worden gebracht; voorts heeft elk dorp een dorpstempel; bij den dienst wordt eerst de onzichtbare geest, Djero-taktoe, aangeroepen om in een der aanwezigen neer te dalen en door zijn mond bekend te maken of het oogenblik daar is om offers te brengen; offers worden bij alle gelegenheden gebracht. Met het Hindoeïsme gaat de verdeeling der bevolking in kasten gepaard; men onderscheidt Brahmanen, die den titel Ida voeren, Ksatria's, die met Dewa worden aangesproken en een soort adel vormen, Wesja’s, die koophandel drijven en kunsten en ambachten beoefenen, en recht hebben op den titel Goesti, en Soedra's, het mindere volk. De leden dezer kasten onderscheiden zich niet door bepaalde kenmerken van elkander.
De lijkverbranding is voor alle kasten verplichtend. De meest gewone vorm van huwelijk bij de Balineezen is dat het meisje met toestemming der wederzijdsche ouders door den aanstaande wordt gekocht; ook komt het voor dat hij door een tijdlang bij de ouders te arbeiden het meisje verdient. Het lot der vrouwen is op Bali zeer treurig; zij zijn weinig meer dan de slavinnen der mannen, en moeten al het ruwe en zware werk doen; ondragelijk is haar lot indien zij slechts meisjes of in het geheel geen kinderen ter wereld brengen. Sterft de echtgenoot zonder een mannelijken nakomeling na te laten of zonder een mannelijken erfgenaam te hebben benoemd, zoo vervalt de we1uwe met hare dochters, zoo die er zijn, aan •Ion vorst; deze kan ze tot zijn bijzitten verieffen, bij zijn slavinnen indeelen of zelfs tot publieke dans vrouw (djoged) maken, in welk geval ze al hetgeen ze ophaalt aan haar meester, den vorst, moet afdragen. De Balineezen hebben meest één vrouw; de gegoeden echter veelal meerdere. Het is den Balinees streng verboden een vrouw te huwen, die tot een hoogere kaste behoort als hijzelf; hij mag echter wel vrouwen nemen uit zijn eigen of lagere kasten.
De vorsten regeeren met de grootste willekeur.
De taal die op Bali gesproken wordt, het Balineesch, is rijkelijk vermengd met Javaansche elementen; het eigenlijk Balineesch wordt gesproken door de leder eener hoogere kaste tot die eenor lagere ka?r \ vooral tot de kaste der Soedra’s, verder door leden van eenzelfde kaste onderling, indien geen rangverschillen bestaan, en in het huisgezin door de familieleden onderling. Tot leden eener hoogere kaste sprekende moeten de Soedra’s gebruik maken van de van het Javaansch overgenomen woorden; de leden der hoogste kaste spreken onderling een Balineesch-Javaansch mengelmoes. ,
Van de oudste geschiedenis van B. is ongeveer niets bekend. Waarschijnlijk werd dit eiland reeds vroeg door Hindoes bezocht, die zich later in vereeniging met hunne stamverwanten uit Madjapahit van de heerschappij meester maakten, waarna zij zich, om zich te onderscheiden van de oorspronkelijke bevolking, menschen van Madjapahit noemden. Langen tijd hield Bali zich van Nederland onafhankelijk, hoewel sinds de gebroeders Houtman hier in 1597 gedwongen waren eenigen tijd te vertoeven, gedurig pogingen werden aangewend om „betrekkingen” aan te knoopen. In 1620 werd er een logis aangelegd, dat het volgend jaar reeds weer werd opgebroken. Van tijd tot tijd werden tusschen de vorsten van Bali en het Nederl. bestuur contracten gesloten tot het leveren van slaven door eerstgenoemde partij; hieraan werd door de Engelschen tijdens hun bestuur over de Nederl. bezittingen voor goed een eind gemaakt. Na het herstel van het Nederl. gezag werden de pogingen om betrekkingen aan te knoopen hervat, met hetzelfde onvoldoende gevolg.
Eerst in 1839 bracht de commissaris Koopman een verdrag tot stand, waarbij alle Balische vorsten (namelijk de vorsten van Boeleleng, Djembrana, Kloengkoeng, Bangli, Badoeng, Tabanan en Gianjar) Nederland’s souvereiniteit erkenden en allerlei concessies toestonden; toen dit verdrag spoedig door de Baliërs slechts als een doode letter bleek te worden beschouwd, werd besloten met geweld op te treden, en van 1846—49 werd Bali, na een verwoeden en heldhaftigen tegenstand, ten onder gebracht, waartoe drie expedities en groote krachtsinpanning noodig waren, en waarbij generaal Michiels sneuvelde; bovendien bleken nog herhaaldelijk expedities noodig. In 1882 werd Bali administratief van Java losgemaakt en met Lombok tot een eigen residentie verheven. Alleen in de voormalige rijken Boeleleng en Djembrana zijn tot nog toe van gouvernementswege ambtenaren aangesteld, terwijl de vorsten van de bovengenoemde andere rijken nog ongeveer onafhankelijk regeeren.