(Islas Baleares) Eilandengroep in de Middell. zee, 95 km. oostelijk van de oostkust van Spanje ; zij bestaat uit de eilanden Majorca, Minorca, Cabrera, Ibiza, Formentera, Conejera en een aantal kleinere, tezamen 5014 Q Fm-, met 313.000 inw.;hoofdstad Palma.
Hoewel betrekkelijk dicht bij elkander gelegen worden deze eilanden gekenmerkt door sterke verschillen onderling in flora en fauna, zoowel als in denaard hunner bewoners. Meest allen bergachtig bezitten zij een bodem, die slechts op een verbeterde besproeiing wacht om tot den meest vruchtbaren van geheel Spanje te worden gemaakt. Het klimaat is er mild, vochtig-warm, hoewel het er vooral in den zomer, zelden regent. De bewoners houden zich bezig met land- en wijnbouw, visscherij, veeteelt en handel; zij spreken een dialect dat aan het catalaansch verwant is en uitmunt in welluidendheid en kracht en mallorquino genoemd wordt. Reeds vroeg werden de B. door de Phoeniciërs en door Grieken van Rhodus bezocht; tot het einde van den tweeden Punischen oorlog stonden zij onder Carthaagsche heerschappij, maakten zich toen zelfstandig, werden in 123 v, Chr. door Aulus Caecilius Metellus (Balearicus) aan Rome onderworpen, vielen achtereenvolgens in de macht der Wandalen, West- en Oostgothen, behoorden onder Karel den Groote een korten tijd tot het Frankische rijk, werden in 798 door de Arabieren veroverd, en stonden van 1208 — 1220 onder de Almohaden, waarop zij door Jacob I van Aragon aan dezen werden ontrukt en onder diens nakomelingen na 1276 een eigen koninkrijk (El Reyno dë Mallorca) vormden, dat in 1343 opnieuw bij Aragon werd ingelijfd. Majorca was van 1708 — 1782 in bezit der Engelschen. Zij vormen thans een provincie der spaansche monarchie.