(Baber of Babur), Sahir-ud-din-Muhamed, eerste groot-mogol in Indië, afstammeling van Timur, geb. 14 Febr. 1483, overl. 28 Dec. 1530. Twaalf jaar oud zijnde, erfde hij van zijn vader, Umar-Schech, de landen tusschen Samarkand en den Indus; met het doel geheel Indië onder zijn heerschappij te brengen bemachtigde hij, hoewel aan alle zijden in zijn eigen gebied met opstanden te kampen hebbende, Kaschgar, Khotan, Kundus, Kandahar en Kaboel en maakte vervolgens van het zwakke bestuur van Ibrahim Lodi gebruik om diens gebied binnen te dringen.
Tegen het einde van 1525 trok hij bij Atak den Indus over, versloeg enkele hem tegemoet gezonden legerafdelingen in Punjab, en leverde op 27 April 1526 in de vlakte van Panipat, niet ver yan Dehli, Ibrahim een beslissenden slag, waarin hij overwinnaar bleef; B. trok Dehli binnen; 11 Mei 1526 gaf Agraf de tweede stad des Indisch en rijks, zich aan hem over. B. beschreef zelf de geschiedenis van zijn leven en krijgsbedrijven, in de tartaarsche taal; dit werk verscheen in 1826 in het Engelsch, van de hand van Waddington, die het uit het Perzisch had vertaald. B. werd opgevolgd door den oudsten zijner vier zoons, Humajun.