Gepubliceerd op 19-01-2021

Azië

betekenis & definitie

Het grootste der vijf werelddeelen, de bodem der oudste geschiedkundige herinneringen; de naam, meent men, beteekent: „Land van den opgang der zonu, of „land des lichts“. Het beslaat een oppervlakte van 44.055.199 Q km., waarvan ruim 2½ millioen op de eilanden komen; zijn continentale massa ligt tusschen 1° 15' en 77° 30' N.B. en tusschen 26° en 19° 30' O.L. van Greenwich, zoodat het zich over 76 breedte- en 164 lengtegraden uitstrekt; de eilanden verplaatsen de zuidgrens tot op 11° Z.B.; 1/18 van Azië ligt in de koude, ⅕ in de warme zone, ¾ behoort tot de gematigde luchtstreek.

Grenzen, kust-ontwikkeling

Azië wordt ten n. bespoeld door de Noordel. IJszee en ten o. en z. doof den Grooten en -den Indischen Oceaan; ten w. en z.w. wordt het begrensd door Europa, de Middelt, zee en Afrika. Azië’s noordkust is ontoegankelijk en onherbergzaam, hoewel zij door de dikwijls golfvormige riviermondingen een zeer sterke geleding heeft; tot de weinige eilanden hierbehooren de Siberische eilanden. De Groote Oceaan draagt aan de oostkust van Azië verschillende namen (Beringzee, de zee van Ochotsk, de Japansche zee, de Chineesche zee met de Gele zee, de golf van Tonkin, de golf van Siam, de Mindorozee, de Soeloezee, de Soendazee, de zeeën der Molukken enz.,) en vormt hier vele schiereilanden (het Tschoektschen-schiereiland, Kamschatka, Korea, Achter-Indië met Malakka), terwijl de eilandvorming hier tevens bizonder groot is (Aleuten, Kurillen, Sachalin, de Japansche eilanden, Formosa, de Lioe-kioe-eilanden, Hainan, de Philippijnen, de Groote en de kleine Soendaeilanden en de Molukken). De zuidkust wordt over haar geheele uitgestrektheid bespoeld door den Indischen Oceaan met zijn onderdeelen (golf van Pegu of Martaban, golf van Bengalen, Arabische of Perzische zee, Perzische golf, Roode Zee met de Golf van Akabah en van Suez) die hier vier schiereilanden vormen (Pegu, Voor-Indië, Goedsjerat en Arabië), benevens enkele eilandengroepen (Andaman-eilanden, Nicobaren, het groote Ceylon. de Lakediven en de Malediven. De ivestzijde. wordt bespoeld door de zee van Azof, de Zwarte zee, de zee van Marmora, de Aegeische zee en de Levantsche zee; het eenige schiereiland aan deze zijde van Azië is Klein-Azië; de voorn, eilanden hier zijn Cyprus, en de groep der Sporaden.

De geheele noordkust van Azië is over het algemeen vlak; in • het n w. heeft zij een rijke geleding door de golfvormige mondingen van de Obi en de Jeneseï en door de vooruitspringende schiereilanden Jalmal en Taymir; het uiterste punt der noordkust, Oostkaap (Tschoektschen-schiereiland), is slechts door de nauwe, ondiepe Beringstraat van Amerika gescheiden; de oostzijde van Tschoektschen is vlak, hier en daar bezet met heuvelreeksen van geringe hoogte; eerst aan de oostkust van Kamschatka treedt een vulkanische berggroep op. De kust van de door de Kurillen-eilanden als afgesloten ijzige zee van Ochotsk is voor het grootste deel steil en bergachtig, tot aan de omgeving van de monding der x4.mur De Tartarensond stelt de gemeenschap daar tusschen de zee van Ochotsk en de Japansche zee, wier kust over het geheel steil en uiterst arm aan havens is. De westkust van het schiereiland Korea is veel vlakker dan de oostkust De kust der Gele zee en van het noordelijk deel der Oost-Chineesche zee bestaat uit een uitermate vruchtbare, alluviale vlakte; de gplf van Petschili dringt diep landwaarts in; de groote riviermonden, hier, vooral die der Jang-tse-kiang zijn uitgangspunten van druk verkeer op de binnenlanden Ter hoogte van den 30sten noorderbreedtegraad wordt de kust bergachtig en rijk aan havens; zij behoudt dit karakter tot aan de golf van Tonkin, behalve bij de monding der Si-kiang, die een groote delta vormt; voor de monding dezer rivier liggen het portug. eiland Macao en het eng. Hongkong; het nu volgende deel der oostkust is rijk aan havens, die echter door gebrekkige gemeenschap met het binnenland van weinig beteekenis zijn. Tot aan het schiereiland Malakka is de kust laag en vlak en bezet met modderbanken, vooral in de omgeving der riviermonden (Kambodscha, Menam); nabij de zuidspits van genoemd schiereiland het belangrijke eilandje Singapore; Malakka’s westkust is meest steil tot aan de golf van Martaban, waar zij, vooral in het gebied van de monding der Saloeën en der Jrawadi vlak en moerassig wordt; de kust van Arakan enz. is weer steil, tot waar de deltavorming van den Ganges en de Brahmapoetra optreedt. De oostzijde van het nn volgende Voor-Indië is vlak en bezet met zandbanken; geschikte havens ontbreken geheel; die van Madras is verre van veilig.

De Palkstraat en de golf van Manaar, die Ceylon van het vasteland scheiden zijn evenzoo met zandbanken bezet (Adamsbrug) De westzijde van Voor-Indië is aanvankelijk zandig en rijk aan lagunen, doch wordt spoedig steil; onder de havens hier zijn die van Goa en van Bombay de voornaamste. Benoorden laatstgenoemde stad wordt de kust weer vlak en zeer verbrokkeld door geheel onbruikbare inhammen met lage moerassige eilanden en schiereilanden; de monden van den Indus zijn uiterst moeilijk te genaken ; ook de noordkust van de Arabische zee en van de Perzische golf is onherbergzaam en zoo goed als ontoegankelijk; aan het einde van genoemde golf de delta van de Sjat-el-Arab, die zich voortdurend uitbreidt. De kusten van Arabië zijn afwisselend steil en vlak; Mascate, Aden en Dsjidda zijn de voorn, havens. Het schiereiland Sinai, tusschen de golf van Akabah en van Suez is rotsachtig. De kust van Azië langs de Middell. zee en haar onderdeelen is in het zuiden vlak, daarop steiler en beter geleed. De zuidkust van Klein-Azië, die bij de golf van Iskanderoen aanvangt, is over het algemeen steil en telt vele kleine havens; van de vele havens die de westkust vroeger telde, is thans nog slechts die van Smyrna van belang.

De steile zuidkust van de Zwarte Zee heeft verscheidene goede havens, waaronder die van Trebizonde; haar oostkust is eerst vlak, door de nabijheid van het Kaukasisch gebergte, verder steil; de voorn, havens hier zijn die van Batum en Poti. Over het geheele verdere deel der westgrens hangt Azië met Europa samen.

Gebergten

De bergstelsels van Azië hebben een richting van het westen naar het oosten; bijna ⅔ van het geheele werelddeel wordt ingenomen door hoogland; met den breeden gordel van hoogvlakten en ketengebergten die Azië doorloopt, hangt het bergstelsel van Achter-Indië saaip, terwijl de hooglanden van Dekan en Arabië geïsoleerd liggen. Ten noorden van den centralen gordel strekt zich een laagvlakte van verscheidene millioenen vierkante kilometers oppervlakte uit, verdeeld in de Siberische en de Toeransche laagvlakte; ten zuiden liggen de afzonderlijke vlakten van China, Hindostan en Mesopotamië. Hetsaamhangend bergland splitst men in Voor- en Achter-Aziatisch hoogland.

Het VoorAziat. hoogland bestaat uit

1) de hoogvlakte van Klein-Azië (800—1200 m.) ingesloten door den Taurus, den Anti-Taurus en het randgebergte langs de Zwarte zee;
2) het Armeensche hoogland met den Ararat (5200 m.), het aan verkeerswegen arme verbindingslid tusschen den Anti-Taurus en
3) den Kaukasus, een woest, gletscherrijk, trotsch gebergte, bestaande uit drie ketens, waarvan de middelste een gemiddelde kamhoogte van 3000 m. heeft;
4) het hoogland van Iran, ten z.o. van het Armeensche hoogland.

Het Achter-Aziat. hoogland bestaat uit

1) het hoogland van Tibet, het hoogste der aarde, ingesloten door het Himalaya-gebergte en den KoeënLoen;
2) het hoogland van Gobi;
3) het hoogland van Mandsjoerije en
4) het Chineesche bergland.

Het bergland van Achter-Indië, dat met den centralen gordel samenhangt, is over het algemeen nog weinig bekend.

Rivieren

In het gebied der Noordel. IJszee: de Ob, de Jeneseï, de Lena; deze drie rivieren hebben een stroomgebied dat bijna een oppervlakte als die van Europa beslaat. In het gebied v. d. Grooten Oceaan: de Amur, de Gele rivier of Hoangho, de Jang-tse-kiang of Blauwe rivier, de Si-kiang, de Song-ka, de Kambodscha, de Menam. In het gebied v. d. Indischen Oceaan: de Saloeën, de Brahmapoetra, de Ganges, de Indus, de Euphraat en de Tigris.

In het gebied v. h. Aralmeer: de Amu-darja of Sihon, de Syr-darja of Sihon.

Klimaat

Het klimaat van Azië heeft over het algemeen het karakter van een vastelandklimaat; men onderscheidt te dezen opzichte in Azië drie klimatologische gordels

1) de Noord-Aziatische zone, met groote verschillen in Oost- en West-Siberië, welk laatste onder den invloed van den Atlant. Oceaan staat en tot het gebied der regens in alle jaargetijden behoort; de verschillen in zomeren wintertemperatuur zijn over deze geheele zone uitermate groot; Irkoetsk, op gelijke breedte gelegen als Amsterdam, heeft eenzelfde Juliwarmte als deze plaats, doch in Jan. is de temperatuur er 20° C. lager, Oost-Siberië is zeer droog, de winters zijn er ongeëvenaard streng; de Jan.temperatuur te Werkhojansk bedraagt nagenoeg — 50° C.;
2) . het steppen- en woestijngebied van MiddenAzië; droog, uitermate warme zomers, strenge winters ; 3) het Aziatisch moesongebied, dat zich gevoegelijk in dat van Oost- en van Zuid-Azië laat verdeelen; het eerste omvat het gebied van den Amur, de Japansche eilanden, Mandsjoerije en eigenlijk China; hoofdkarakter : regenlooze winters met koude landwinden, vochtige zomers met zeewinden; jaarl. regenval te Canton 180 cM., te Peking 65 cM.; het zuiden van China heeft, door den invloed der koude landwinden de laagste temperatuur onder de tropische streken; het tweede omvat Voor- en Achter-Indië en de eilanden van den Oost-Indischen Archipel; over het geheel heerschen hier des zomers zuidwesten-, des winters noordoosten winden; de overgangstijdperken, de kenteringen, worden gekenmerkt door langdurige windstilten, afgebroken door plotselinge stormen met hevige onweders.

Plantenrijk

Azië is hét vaderland der meeste cultuurgewassen; men onderscheidt in dit werelddeel gewoonlijk 7 botanische gebieden:

1) het arctisch gebied, waartoe de noordelijkste deelen van Siberië behooren ; door de strenge winters komen hier slechts enkele plantenvormen, allen van geringe hoogte, tot ontwikkeling;
2) het Siberisch woudgebied, reikende naar het zuiden tot den 50sten noorderbreedtegraad; uitgestrekte wouden van naaldboomen; in de hoogere streken bergweiden met velerlei alpenplanten; verder zuidelijk loofboomen, uitgestrekte weiden en graanvelden ;
3) het steppen- en woestijngebied: schrale plantengroei, uitgezonderd in de oasen, de zuidkust der Kaspische zee, Kaukasië en Armenië, waar granen, katoen en zelfs wijn en zuidvruchten worden verbouwd:
4) het Chineesch- en Japansch gebied, met dwergpalmen, altijd groene boomen, naaldboomen, rijst, tarwe, thee, indigo, suikerriet, oranje- en ranaatappelen;
5) het Indisch moesongebied, dat Voor- en Achter-Indië en den Indischen archipel omvat, met steppen-gebieden bij den Indus, op het plateau van Dekan, en in het binnenland van Birma; overigens wordt dit gebied gekenmerkt als de gordel der tropische wouden met hun rijke verscheidenheid van vormen; in de kuststreken treden tot 8 meter hooge rhizophoren op, die bij de aanslibbing een belangrijke rol spelen; in dit gebied wordt tweemaal ’s jaars geoogst; de gewichtigste cultuurplanten zijn hier maïs, gierst en tarwe en in de hooger gelegen streken rijst, katoen, indigo, koffie, suikerriet, specerijen, thee, enz.
6) het Arabische gebied: dadelpalm, mokka-koffie, wierook, myrrhe, katoen, enz.
7) het gebied der Middell. zee; dit heeft een plantengroei die overeenkomt met die van zuidelijk Europa; kenmerkend zijn de zuidvruchten, de altijd groene boomgewassen, verfplanten en de cederbosschen van den Taurus en den Libanon.

Dierenrijk

Azië is het vaderland van de meeste huisdieren; men onderscheidt hier drie zoölogische gordels:

1) het arctisch gebied, dat de Siberische laagvlakte en het Oost-Siberisch bergland omvat; kenmerkende diervormen zijn hier het rendier en de pelsdieren, de vos, de wolf, de ijsbeer, de bruine beer, de walvischachtigen, de vinvoetigen en de zeevogels, welke laatste aan de kusten in ontzaglijke zwermen voorkomen;
2) de gematigde zone, zeer saamgesteld en nog gevoegelijk in kleinere gebieden te verdeekn; kenmerkende diersoorten:

a in de steppen van Zuid-Siberië en Toeran knaagdieren, wilde paarden en ezels, afkomstig uit Gobi; de hier meest voorkomende huisdieren, de tweebultige kameel, het schaap en het paard zijn van elders afkomstig;

b. in het Achter-Aziatisch hoogland verschillende beer- en wolfsoorten, de vos, en uit den tropischen gordel afkomstige tijgers en panters ; in de randgebergten pelsdieren; het hoogland en het plateau van Iran is het vaderland van het paard en den wilden ezel; verder de tweebultige kameel, het muskushert, het rendier, de eland, de axisherten, vele vogel- en vischsoorten, de zijdeworm, welke laatste hier meer dan ergens elders voorkomt;
3) de tropische zone; hiervan behoort Arabië (dromedaris, struisvogel) behoort in zoölogischen zin tot Afrika; Vooren Achter-Indië en de Indische archipel hebben een uitermate rijke fauna; apen, olifant, tapir, leeuw, koningstijger, neushoorn, krokodillen en vele andere groote reptielen, enz.

Delfstoffenrijk

Azië is ongemeen rijk aan delfstoffen; niettemin is slechts op enkele punten van een eenigszins regelmatige ontginning sprake; de volgende delfstoffen zijn de voornaamste: goud (Altai-gebergtej Japan), zilver (Altai- en Jablonoi-gebergte, enz.), koper (Japan), tin (Malakka, Banka, Billiton), lood, ijzer, enz., diamant (Golconda), robijn, saffier, topaas, paarlen, enz., steenkool (Noord-China, Voor-Indië, Sumatra, Borneo, Japan, enz.), zwavel, petroleum, zout, salpeter, meerschuim, marmer, porceleinaarde (China en Japan).

Bevolking

Deze wordt geschat op ongeveer 806 millioen zielen; naar hare afstamming laat zij zich in drie rassen verdeelen, n.l.

1) de Kaukasiërs, omvattende de Indo-Germanen (Hindoes of Indiërs, Perzen, Afghanen, Beloedsjen, Kurden, Armeniërs, Russen en Polen, Grieken), de Semieten (Israëlieten, Arabieren) en de eigenlijke Kaukasische volkeren (Georgiers, Tscherkessen, enz),
2) de Mongolen, omvattende de Chineesche volkeren, waartoe de Chineezen, de Indo-Chineezen (Anamieten, Siameezen en Birmanen) en de Tibetanen behoor en, en de Tartaarsch-Finsche stammen, waartoe de Mongoolsche volkeren (Mongolen, Kalmukken, Boerjeeten), de Japanners, de Koreanen, de Toengeezen en Mandsjoes, de Turksche volkeren (Osmanen, Turkmenen, Oesbegen, Kirgiezen, Jakuten) de Finsche volkeren (Ostjaken, Samojeeden, Sojoten) en de Oost-Siberiërs (Korjeeken Tschoektschen, Kamschatdalen) behooren;
3) de Maleische volksstammen, die den Oost-Indischen archipel, Malakka, Philippijnen, Formosa bewonen. Verder worden in Azië nog Papoea’s en Dravida’s aangetroffen, de laatste vooral in het hoogland van Dekan, oostelijk Beloedsjistan, noordelijk Ceylon.

De godsdienst der Aziaten is zeer verscheiden ; hoogstens 20½ % belijdt den christel, godsdienst; in de oostelijke, zuidelijke en centrale deelen hebben de veelgodige godsdiensten, het Brahmanisme en hetBuddhisme met zijne verschillende door den stand der ontwikkeling beheerschte richtingen, naast de nuchtere, staatsphilosophische zedeleer van Confucius en de mystische eeredienst van Laotse de overhand ; de Islam heerscht in het westen, en ten deele ook in het zuiden; in het noorden vindt men het ruwe Schamanisme ; de eenmaal wijd verbreide leer van Zoroaster telt nog slechts in westelijk Indië en in Perzië een klein getal aanhangers (de Parsen); in de onder russische heerschappij staande streken breidt de grieksch-orthodoxe kerk zich snel uit. De Aziatische volken kenmerken zich in hun godsdienst, zeden en gebruiken in hun staatsvormen, familieleven, en zelfs in kunst, handel en industrie door een star, ondoordringbaar conservatisme en door een grenzenloozen eerbied voor het heilige oude en geijkte. Men pleegt de Arabieren, de Turken en de Perzen onder den algemeenen naam van oosterlingen aan de Indiërs en Chineezen tegenover te stellen; inderdaad onderscheiden deze drie volkeren-groepen zich in menigerlei opzicht scherp van elkander, de oosterlingen b. v. hebben hun slavernij, de Indiërs hunne splitsing in kasten, de Chineezen hun burgerlijke en politieke gelijkheid; de oosterling is onbekeerlijk fatalist, het geloof aan een on ver anderlijk noodlot verlaat hem nimmer; de Indiërs achten zich daarentegen verantwoordelijk voor hunne handelingen ; den Chineezen ontbreekt ongeveer alle neiging voor iets bovenzinnelijks.

Geen werelddeel biedt sterker tegenstellingen in bevolkingsdichtheid dan Azië; het zuidoosten bevat op ¼ der totale oppervlakte van het werelddeel ruim 90% der bevolking ; in het noorden telt men op een Q geogr. mijl slechts 10 bewoners; de woestijngebieden van Centraal- en West-Azië zijn mede uiterst dun bevolkt, terwijl enkele streken van Midden-China en van de Gangesvlakte de meest overbevolkte fabrieksstreken van Europa in dichtheid van bevolking overtreffen.

Algemeene Geschiedenis

Azië is nevens Egypte het oudste schouwtooneel der wereldgeschiedenis, dat zich echter reeds vroeg over de naburige continenten uitbreidde — door de Phoeniciers over het gebied der Aegaeische zee en over Noord-Afrika, door de Perzen over Egypte en het Balkanschiereiland. Tot op Alexander den Groote gingen alle groote wereldgebeurtenissen van Azië uit, en Azië was reeds „een ervaren grijsaard toen het overige deel der wereld nog als een hulpeloos zuigeling was”. En ook na de europeesche invasies in Azië sinds Alex. den Groote werd het westersche element, zoo in godsdienst en staatsvormen, als in taal en beschaving, spoedig weer door het oostersche verzwolgen ; eenige eeuwen lang hield het zich staande in de romeinsche provinciën in Voor Azië aan deze zijde van den Euphraat tot het ook hier ten slotte door den allesneerwerpenden Islam werd verdrongen en teruggeworpen tot aan de kusten van den Archipelagos. Op het keerpunt der oudheid braken de Hunnen en andere aziatische horden van benoorden de Kaspische zee zich een weg tot in het hart van Europa; in de latere middeleeuwen overstroomden Dsingi-Kan’s enTimur’s benden oostelijk Europa, terwijl de Arabieren in drie werelddeelen kalifaten grondvestten, en zich in het veroverde gebied beter wisten te handhaven dan de kruisvaarders dit mochten in Azië. Het Osmaansche zwaard verdeelde het oost-romeinsche rijk, en nog heden beheerscht de Turk een, hoewel sinds 1877 steeds inkrimpend, deel van Europa. Niettemin kon het verouderd Azië op den duur niet het jeugdige Europa ten onder houden; het wenschte een kalmen ouderdom, het verzonk in rust, en sinds stond het ten doel aan de veroveringszucht der Europeanen.

Sinds den schepen de weg naar Oost-Indië geopend was, plantten Portugeezen, Spanjaarden, Nederlanders, Engelschen en Franschen hunne vlag in de streken aan en in den Indischen Oceaan, gedurig het veroverde elkaar weer ontnemende, totdat ten slotte Engeland bijna al het vasteland en Nederland ongeveer de geheele eilanden-wereld van Indië in hun bezit hadden gebracht. Onderwijl verbreidde Rusland zijn macht over Siberië en Kaukasië.

Zie ook: Aardrijkskundige ontdekkingen; dl. I, pag. 26.

Staatkundige Aardrijkskunde

De staatkundige toestand van Azië biedt een bonte verscheidenheid van vormen Terwijl de wilde volkeren geen hoofden over groote stammengroepen kennen, maar in opzichzelfstaande familiën leven, en de nomadenvolken onder hunne stam- en hordehoofden nog een patriarchalen regeeringsvorm bewaren, ten deele echter ook aan grootere staten leenplichtig zijn, maken de meer geordende volkeren zelfstandige staten met monarchale en despotische regeeringsvormen uit.

Azië bevat thans de volgende gebiedsgroepen:

A de westelijke groep met:

1) het Osmaansche rijk,
2) Arabië, (het rijk der Wahhabiten, Hadramaut, het sultanaat Oman enz.)
3) Perzië, Afghanistan en Beloedsjistan;
4) de kanaten Chiwa en Buchara in Toeran met hunne nomaden.
B.: de oostelijke groep met
1) Japan,
2) China met zijn vasallenstaten Tibet, Oost-Turkestan, Mongolië, en het tijdens den Chineesch-Europeeschen oorlog van 1900 door Rusland, bij wijze van militairen maatregel voorloopig bezette Mandsjoerije,
3) Korea.
C. de zuidelijke groep: met
1) in Voor-Indië, nevens de onmiddellijke Britsche bezittingen, de min of meer onafhankelijke staten Nepal, Bhotan enz.;
2) in Achter-Indië nevens de onmiddellijke bezittingen der Engelschen en der Franschen, den onafhankelijken staat Siam en de staatjes op Malakka,
3) de Nederl. Oost-Indische bezittingen, en die der Engelschen en Portugeezen in den Maleischen archipel en China.
D. de noordelijke groep, bestaande uit Aziatisch Rusland.

< >