(Maatschappij) te Amsterdam. Deze maatschappij, in 1839 opgericht, stelt zich ten doel de bevordering van den bloei der beeldende kunsten, de ondersteuning van weduwen en weezen van leden-kunstenaars, en de verbroedering der kunstenaars.
Zij tracht dit doel te bereiken door het houden van tentoonstellingen, kunstbeschouwingen en lezingen, door het onderhouden van eene kunstbibliotheek en door het openstellen van hare zalen voor het gezellig verkeer der leden. De leden worden onderscheiden in honoraire leden, in gewone en buitenleden, waarvoor alleen zij in aanmerking komen die van de uitoefening der beeldende kunsten hun beroep maken, en kunstlievende leden, waartoe allen kunnen aangenomen worden die tot bevordering van het doel der maatschappij wenschen mede te werken. Het weduwen- en weezenfonds ontvangt de zuivere opbrengst van alle tentoonstellingen, de korting op den verkoop van kunstwerken, de entreegelden van de gewone en buitenleden, alsmede eene jaarlijksche bijdrage van de maatschappij. In 1046 werd de Vereeniging tot bevordering der beeldende kunsten door de maatschappij opgericht, die in de meeste plaatsen van ons land door correspondenten is vertegenwoordigd. Voor eene jaarlijksche contributie van 5 gulden, wordt men lid dier vereeniging. De gelden daardoor verkregen worden jaarlijks bestemd voor het aankoopen van kunstwerken, die onder de leden worden verloot, en voor het vervaardigen van eene gravure of ets naar eene schilderij van een onzer Nederlandsche meesters, waarvan elk lid een exemplaar ontvangt.Tot ondersteuning van jeugdige kunstenaars van bijzonderen aanleg worden de renten besteed eener som van 30.000 gulden, door wijlen den heer W. F. Willink van Collen, in leven kunstlievend lid, aan de maatschappij vermaakt. Nog werd in 1883 door een onbekende eene som van 15.000 gulden geschonken om de kern te vormen van een fonds, dat onder den naam van Davidsfonds, voor uitbreiding vatbaar en voor hetzelfde doel bestemd is.