Een land in westelijk Azië, dat in den meest uitgebreiden zin, hoewel het als zoodanig niet dan gedurende zeer korte perioden een eigen rijk onder één hoofd heeft uitgemaakt, begrepen is tusschen 37° 30' en 41° 45' NB. en 37 en 49° O.L.v. Gr.; zijn grootste lengte, van het oosten naar het zuidwesten bedraagt ruim 1000 km., zijn grootste breedte van het noorden naar het zuiden. 525 km.; het beslaat een oppervlakte van ongeveer 357.900 vierkante kilometer; het strekt zich uit van de Kaspische zee en de Perzische provincie Aderbeidsjan, zijn oostelijke grenzen, tot aan Klein-Azië in het westen, en van de rivier Kura (Cyprus) in het noorden tot aan Kurdistan en Mesopotamië in het zuiden.
Gesteldheid des bodems
Armenië bestaat uit een archaeisch grondgebergte, gedekt door lagen mesozoische en eruptieve gesteenten; rondom den ruim 5000 meter hoogen Ararat verheffen zich een aantal uitgewerkte vulkanen, evenals in het gebied van de Arasrivier en voorbij het Goktschameer, in de richting van de Zwarte zee. Een groot aantal bergketens doorloopen het land van het zuidoosten naar het noordwesten; tusschen deze ketens strekken zich breede hoogvlakten uit. Belangrijke hoogten bereiken de vulkaan Alagoes, de Kjambil en Kengur, de Chorien de Ala-Dagh tusschen Bajasid en het meer Wan, de Bingoel-Dagh ten zuiden van Erzerum, enz. In de nabijheid van de kust der Zwarte zee bereikt het bergland in den Kartschal-Dagh nog een hoogte van 3432 meter. In het Perzisch gedeelte van A. verheft zich de Sawalan (4813 meter), en de Schend-Koh, ten oosten van het meer Urmia (4546 m.) In het noorden zendt A. nog een keten af naar den Kaukasus, welke keten bij Achalzych de waterscheiding tusschen de Kura en.de Rion vormt. In het zuiden wordt A. begrensd door den van Kurdistan uitgaanden Armenischen Taurus.
Besproeiing
De voornaamste rivieren van Armenië zijn de Euphraat en de Tigris; de eerste ontspringt met twee bronarmen tusschen Erzerum en Bajasid. Op den BingoelDagh ontspringt verder de Aras, die Armenië van het westen naar het oosten doorloopt en door de Kura wordt opgenomen. Op de hoogvlakten bevinden zich vele bergmeren, als 'het meer Wan (1666 m. hoog), het Urmiameer (1330 m. hoog), het Goktschameer (1925 m. hoog), allen zonder afwatering; het Tschaldyr-Geul voert zijn water af door de Kars, zijrivier van de Aras.
Klimaat
In de omgeving van Adexandropol heeft men in Juli +- 28°, in Jan. — 10° C., te Eriwan, dat ongeveer 500 meter lager ligt, in Juli + 26°, in Jan — 10° C. Te Alexandropol valt per jaar slechts 395 m.M. regen. Op vele punten blijft de sneeuw een vol half jaar liggen; vele rivieren vriezen ’s winters geheel dicht; in Hoog-Armenië valt gedurende zeven, acht maanden, van Gctober tot Mei, sneeuw; te Eriwan sneeuwt het vijf maanden; minder ruw is het klimaat in westelijk Armenië, vooral inhet middengedeelte; ditzelfde, valt op te merken van zuidelijk Armenië. De sneeuwlinie, die in den Kaukasus nog beneden 3100 meter ligt, stijgt in Armenië tot op ongeveer 4400 m., zoodat alleen de groote Ararat en de Alagoes met eeuwige sneeuw bedekt zijn. In de warmere streken begint de lente in Maart, hoewel eerst in April de boomen uitloopen. Te Erzerum is het nog in Juni vinnig koud, en bevriest het water ’s nachts nog, terwijl in andere gedeelten van dezelfde provincie de kersen omstreeks dezen tijd reeds rijpen.
Over het algemeen volgt in A. op een langen winter zonder noemenswaardigen overgang een zeer warme zomer, en op de warmste dagen volgt een kort herfstseisoen. Het klimaat is over het geheel genomen gezond, uitgenomen in den omtrek van Eriwan.
Dieren
A. is rijk aan jachtwild, als herten, evers, gazellen en buffels. Behalve hoornvee worden vooral schapen gefokt. De paarden van Karabagh en Kurdistan zijn beroemd om hun vlugheid. De wouden herbergen tijgers, luipaarden, hyena’s, beren, wolven, vossen, wilde honden en ezels benevens vele vogelsoorten; de rivieren zijn over het algemeen rijk aan visch. In de streken van de Zwarte zee wordt veel werk gemaakt van de bijenteelt.
Planten
Aan de hellingen der hooge bergen, als de Ararat en de Bingoel-Dagh, groeien boomgewassen tot op een hoogte van 2500 meter; struikgewassen vindt men tot op 3000 meter; op hoogten van 2000 meter wordt nog tarwe geoogst; eerst bij 2300 m. hoogte eindigt op den Bingoel-Dagh de gerstbouw. Onder de boomvruchten vindt men hier abrikozen (Prunus armeniaca), pruimen, kersen, appelen, peren, perziken, granaatappelen, moerbeziën, enz.; in de warmere streken gedijen de johannesbrood- en de vijgenboom, benevens tabak, vlas en katoen; in de oostelijke deelen wordt veel rijst verbouwd.
Mineralen
Wit en grauw marmer, bolus of armenische aarde, vroeger wegens hare fijnheid hooggeschat, aluin, salpeter; voorts ijzer, koper, arsenik, kwikzilver, lood, zilver en op enkele punten ook goud, nl. in het zuidwestelijk gedeelte van het land, het Sophene der Ouden. .
Bevolking, godsdienst, taal. enz
De Armeniërs vormen een tak van de Iranische groep van den Indo-Germaanschen volksstam. Wat hun geloofsleer betreft zijn zij Monophysieten, d. w. z. voorstanders van één enkele natuur in Christus. Zij gelooven aan geen vagevuur, dragen de mis bij voorkeur des nachts op en ‘nuttigen bij het avondmaal gezuurde brooden en zuiveren wijn. Hun priesters zijn verplicht in den heiligen echt te treden, maar wanneer zij weduwnaar worden, mogen zij geen tweede huwelijk aangaan. De Roomsch Kath. Kerk wordt door de Armeniërs hevig bestreden; de Mohamedaansche godsdienst heeft slechts weinig ingang bij hen gevonden, hoezeer de Perzen, hun naburen, hiervoor ook alle moeite hebben aangewend.
De Armeniërs zijn de eenige Aziaten, bij wie de vrouw een zelfstandige plaats naast den man inneemt; zij zijn rein van zeden en houden zich stipt aan hun aloude christelijke leer. Matigheid, vlijt, gastvrijheid en eerbied voor den ouderdom zijn algemeen erkende deugden van hen. Voor wetenschap en beschaving bezitten zij veel zin en aanleg; scholen van allerlei aard zijn in menigte door en onder hen gesticht. Ook de Armeensche letterkunde is zeer bebelangrijk en voor de studie der Oostersche geschiedenis van groot gewicht. De Armeniërs zijn forsch gebouwd, hebben donker, meest zwart haar met dito baard en donkere wenkbrauwen, groote diepliggende oogen, een breed doch laag voorhoofd, grooten haviksneus, wijden mond met scherpe tanden en een geelbruine huidkleur. .
Hun getalsterkte wordt door sommigen op 5, door anderen op 2 millioen geschat; in Rusland, Voor-en Midden-Azië, China, en Oostenrijk, in landen aan de Middell. zee, in Turkije enz. leven tezamen nog ongeveer 1 millioen Armeniërs. .
Staatkundige Aardrijkskunde
Armenië behoort ten deele aan Rusland, ten deele aan Turkije en ten deele aan Perzië. De grenzen van het Turksche en het Russische gebied werden vastgesteld bij het verdrag van Berlijn, Juli 1878, die tusschen het Turksche en Perzische gebied bij de conventie van 1856. Turkije bezit verreweg het grootste gedeelte; Tursch Armenië is verdeeld in vijf vilajets: Erzerum, Mamurs-sul-Aziz, Bitlis, Diarbekir en Wan, tezamen een oppervlakte beslaande van 187000 km2., met 21 /«2 millioen inwoners, ongeveer voor de helft Armeniërs.
Russisch-Armenië omvat de landen van de Kura en van de Aras en de provinciën Eriwan en Elizabetopol; een ander stuk lands werd bij het gouvernement Tiflis gevoegd; de voornaamste steden van Russisch-Armenië zijn Eriwan en Kars.
Perzisch-Armenië bestaat uit het noordelijk gedeelte van de provincie Aderbeidsjan; de voornaamste stad, Tabriz (Taurus) is een der volkrijkste steden van geheel Perzië.
Geschiedenis
De oudste geschiedenis is uitvoerig, doch met een fabelachtige inkleeding, door Moses van Khorene beschreven geworden ; een ander geschiedschrijver, öebecs, heeft blijkbaar uit dezelfde bronnen geput. Een zekere Haik geldt als stamvader der Armeniërs, die zich naar deze Haiks en hun land Haiastan noemen, deze naam hangt wellicht saam met de eerste helft van denïiaam Ascenez of Askenaz, die in het oudtestamentische geslachtregister (Gen. 10 : 3) vermeld wordt. Deze Haik zou, om zich aan de tirannie van koning Belus van Babylonië te ontrukken, noordwaarts zijn getrokken en zich in de streken, die thans met den naam Armenië worden aangeduid, hebben gevestigd en aldaar verschillende koloniën gesticht hebben. Onder zijn nakomelingen wordt een zekere Armensk vermeld, van welke de naam Armeniërs' ontleend zou zijn; ook een Araj de Schoone, wien Semiranis van Assyrië haar hand zou hebben aangeboden. In den bloeitijd van het Assyrische rijk schijnt A. daarvan afhankelijk geweest te zijn en tengevolge van oproerigheid meermalen scherp getuchtigd te zijn geworden. Later kwam A. onder de heerschappij der Meden, Achemeniden.
Al hetgeen de Armeensche overlevering verhaalt van de macht en de onafhankelijkheid van een koning, Tigranes geheeten, die als een tijdgenoot van Astyages wordt voorgesteld, schijnt slechts van toepassing te zijn op een veel lateren koning van dien naam, den bekenden tegenstander van Lucullus. Met het rijk der Achemeniden werd ook A. bij het wereldrijk van Alex. den Groote ingelijfd. Later scheurde het zich, onder zekeren Artaxias, van het rijk dor Seleuciden los, ten tijde der nederlagen van Antiochus III tegen de Romeinen. A. werd alsnu een zelfstandig rijk en een toevluchtsoord voor Hannibal, voor wien Artaxias de vesting Artaxata bouwde die nog laat in de Arm. geschiedenis genoemd wordt. Ten tijde van den Mithridatischen oorlog werd een opvolger van Artaxias, Tigranes, een schoonzoon van Mithridates Eupator van Pontus, door de onderdanen van den laatste der Seleuciden tot koning verheven, doch door Lucullus en Pompejus weder verdreven. Een zijner zonen, Artadasder, nam hierop Marcus Antonius gevangen.
A. bleef gedurende de eerstvolgende tijden nu een van Rome afhankelijk koninkrijk; een soort neutraal gebied tusschen het Romeische rijk en Parthië; beide naburen zochten A. onder hun invloed te brengen. In 114 werd A. ten slotte door Trajanus veroverd en tot romeinsche provincie gemaakt; van Hadrianus kreeg het in 117 een zelfbestuur on werd nu tot 232 door koningen uit het geslacht der Arsaciden geregeerd. In genoemd jaar werd de Arm. koning Chosroes op aandringen van den eersten koning van Perzië uit de dynastie der Sassaniden vermoord, en A. werd een perzische provincie.
In de 2de helft der 3de eeuw vermeesterde een zoon van Chosroes, Tiridates, met romeinsche hulp weder een groot deel van het Arm. gebied, ging met zijn hof tot het christendom over, en deed velerlei pogingen om den voortgang des Christendoms in Arm. te bevorderen. Van nu aan kreeg A. voor het zich eveneens tot het christendom keerende romeinsche rijk groote beteekenis als politiek en religieus bolwerk tegen Perzië; en de oorlogen tusschen het Romeinsche rijk en de Sassaniden gingen meest om het bezit van A., als den sleutel tot Klein-Azië en Mesopotamië.
In 387 werd A. ten slotte tusschen Byzantium en Perzië verdéeld; Perzisch-Armenië behield een schijn van onafhankelijkheid, tot 428, toen de laatste der Arsaciden door Bahram V onttroond werd, waarop het land tot 636 door perzische landvoogden werd geregeerd. In de nu volgende oorlogen tusschen de Arabieren en het Byzantijnsche rijk kwam A. ten slotte aan de eerstgenoemden, die het door stadhouders lieten besturen. Aschat, een Armeniër uit de familie der Bagratuniërs, verkreeg in 885 van kalif Mutamid Billah het bestuur over zijn vaderland, met den titel van Onderkoning met toezegging dat zijn nakomelingen erfelijk zouden heerschen. Burgeroorlogen verzwakten weldra de macht dezer nieuwe dynastie, die zich ten slotte niet tegen Byzantium kon handhaven. Daarop kwam Timur met zijn Mongolen het land teisteren : later werd het achtereenvolgens door Kurden, Perzen en Osmanen beoorloogd. Bij den Russisch-Perzischen oorlog (1829) en den Russisch-Turkschen oorlog (1878). werden groote stukken van A. door Rusland geannexeerd.
Thans is het land in hoofdzaak tusschen Rusland en Turkije verdeeld; een klein gedeelte staat onder Perzisch gezag.
Ten tijde dat Groot-Armenië bij Byzantium, evenals het deel van Armenië ten westen van den Euphraat, het zoog. KleinArmenië, werd ingelijld, week Ruben, een bloedverwant van den laatsten koning uit het huis der Bagratuniërs, uit naar Cilicië, waarheen zich reeds vroeger een groot aantal Armeniërs hadden begeven, die zich thans onder Ruben vereenigden tot een nieuw onafhankelijk Armeensch rijk, dat zich onder de Rubeniden langen tijd staande hield als de eenige christenmogendheid tusschen moh. naburen. Keizer Hendrik VI schonk den Rubenide Leo II den koningstitel; het geslacht stierf in 1393 met Leo VI uit.
Taal, schrift, literatuur
De Armeensche taal behoort tot. de Familie der Indo-Germaansche talen, en maakt volgens Hübschmann, van deze familie een zelfstandig lid uit.
In hare klanken en wendingen heeft zij zich ver van de Indo-Germaansche moedertaal verwijderd; zij is logisch van bouw. rijk aan woorden (waaronder vele van het Perzisch, Syrisch en Grieksch overgenomene); onder hare vele medeklinkers telt men 10 sisklanken.
Het oudarmeensch, de taal der oude literatuur, is ten op7ichte van het dagelijksch gebruik uitgestorven en leeft nog slechts als taal der geleerden voort, die zich trouwens sinds de 13e eeuw ook van de taal van den dagelijkschen omgang hebben bediend. Het nieuw-armeensch, het armeensch van thans vertoont, ten opzichte van het oud-armeensch, belangrijke afwijkingen, vooral ook in zinsbouw, en heeft zich voorts in meerdere dialecten gesplitst, die voor een deel, om te worden verstaan, elk afzonderlijk aangeleerd moeten worden. Deze dialecten laten zich gevoegelijk in twee groepen rangschikken, een westelijke en een oostelijke. Van het oudarmeensch zijn in den lateren tijd taalboeken verschenen van de hand van Bagratuni (Venetië, 1846 en 1852), Aidenean (Weenen, 1885), beiden in de nieuw-armeensche taal; verder een van Cirbied, in het fransch (Parijs, 1823),. een van Schreuder in het latijn (Amsterdam, 1711), een van Lauer in het duitsch (Weenen, 1869).
Het beste der Armeensche woordenboeken is dat der Mechitaristen in de Armeensche letterteekens (Venetië, 1837); voorts bestaat er een armeensch-italiaansch woordenboek (1837), een armeensch-fransch idem (1884) een armeensch-engelsch idem (1879) en een armeensch-duitsch idem van Goilaw (Weenen, 1889,).
Het armeensche alphabet is volgens armeensche schrijvers omstreeks 402 n. Chr. door Mesrob, met behulp van een grieksch calligraaf, Ruphanos geheeten, saamgesteld, naar de grondslagen van een oud, het zoogenaamde Danielsche, alphabet; de volgorde en de vorm der letterteekens wijzen op een griekschen oorsprong.
De oudst bekende voortbrengselen der armeensche literatuur zijn legenden en zangen, allen betrekking hebbende op de fabelachtige ondernemingen hunner legendarische koningen en helden. Naar het schijnt bestonden in Armenië vóór zijn overgang tot het christendom rijke verzamelingen van op de grondslagen der godsdienstleer van Zoroaster berustende heidensch-wijsgeerige geschriften, die in den eersten ijver na de omhelzing des christendoms door de Armeniërs zelf vernietigd schijnen te zijn. Met het ontstaan van het Armeensche alphabet brak het gulden tijdvak der Armeensche letterkunde aan; een der eerste voortbrengselen van dit tijdvak was de uitstekende vertaling uit het grieksch van het Oude en Nieuwe testament, door Mesrob en Sakah den Groote, voleindigd omstreeks 412; verder een geschiedenis van Armenië, door Faustus van Byzantium en een van Lazarus van Pharp (voltooid 485), behalve die van Mozes Khorenazi, den Herodotes van Armenië; verder zijn nog te noemen een groot aantal vertalingen van grieksche en latijnsche werken. De voornaamste schrijvers der 7de eeuw waren Johannes de Mamikoniër, Theodoros Kherthenavor, de katholikos Sahak III en Sebeos ; onder die der 8*te eeuw zijn te noemen, Johannes, Odsnensis, Stephanus, aartsbisschop van Siunikh en Ghevond, die een overzicht schreef van de veroveringen der Arabieren tusschen 661 en 788. In de 10e eeuw schreef de geschiedschrijver Johannes IV Katholikos een werk, dat van den zondvloed tot aan het sterfjaar des schrijvers (925) loopt, terwijl omstreeks denzelfden tijd Thomas Artsruni eene soort wereldgeschiedenis saamstelde, die tot 936 is bijgewerkt; laatstgenoemd werk verscheen in 1874 in het fransch; de meest gevierde schrijver der 10de eeuw evenwel was Grigor Narekensis (915—1003), op wiens talrijke theologische werken kommentaren werden geleverd door Gabriel Avetikhean; voorts zijn te noemen Uchtanes van Urrha en Mozes Kalankatuensis, welke laatste o. a. een geschiedenis der Albaneezen van den Kaukasus schreef, welki werk in het fransch (Parijs, 1860) en in het russisch (Petersb. 1861) werd overgezet. De llde eeuw was arm aan letterkundige producten, te oordeelen naar de weinige overblijfselen, waarvan de voornaamste zijn een tot 1004 loopende kroniek van den geschiedschrijver Stephanus Asolik (fransch van Dulaurier, 1883), een geschiedkundig werk van Aristakes van Lastiwert, dat het tijdvak 989—1071 behandelt (fransch van Prud’homme, Parijs, 1864), en een biografie van Johannes Chrysostomus door Mattheos den Priester.
De voornaamste Armeensche schrijver der 12de eeuw was Nerses Schnorhali, dichter-godgeleerde; naast deze zijn te noemen de geschiedschrijver Mattheos van Urrha, Nerses van Lambron, geleerde en kanselredenaar, en Michael de Syriër, van 1167 tot 1200 Jakobitisch patriarch, die een kroniek van de schepping der wereld naar Mozes tot op 1198 saamstelde (in de Syrische taal, fransch van Langlois, Venetië, 1868.) Tot de 13de eeuwsche schrijvers behooren de geschiedschrijvers Wardan de Groote van Bardserberd, die behalve fabelen en theologische verhandelingen een geschiedenis der wereld van de schepping tot op het jaar 1267 schreef (laatstelijk te Moskou verschenen in 1861 en te Venetië in 1862); Kirakos van Gandzak, Malakhia de Monnik, Wahram, genoemd Rabuni en Stephanus Siunensis, die een geschiedenis der provincie Siunikh schreef.
De 14de eeuw leverde weinig belangrijks op letterkundig gebied; in de 15de eeuw gaf Thomas van Metsoph een geschiedenis van Timur in het licht (Parijs, 1860), in de 17d* eeuw Arakhel van Tabriz een geschiedenis van zijn tijd, loopende van 1601 tot 1622 (Amsterdam, 1669, fransch van Brosset, 1874) en in de 18e eeuw Michael Tschamtschean een algemeene geschiedenis zijns vaderlands van de oudste tijden af (3 dln., Venetië 1787) en Lukas Indschidschean een werk over OudArmenië, dat groote waarde heeft.
Op het gebied der dichtkunst heeft Armenië weinig belangrijks opgeleverd. Behalve de hymnen der Armeensche kerk zyn nog slechts de dichtwerken van Nerses Schnorhali, die van Petros Getadardz (llde eeuw, fransch van Nève, Leuven, 1855) en die van Nerses van Lambron (zie boven) te noemen. Voorts verdienen nog vermelding de Fabelen van Gosch (Venetië, 1854) en van Wardan (armeensch en fransch, Parijs, 1825) uit de 12de en 13de eeuw.
Sinds de 18e eeuw worden de meeste in de Armeensche letterteekens vervatte werken uitgevoerd op de drukkerij der Mechitaristen te Venetië, en op verschillende hiervoor in het bijzonder ingerichte drukkerijen te Weenen, Tiflis, Sint-Petersburg en Madras. Het voorn. Armeensche tijdschrift is de Pordz, dat te Tiflis verschijnt.