Gepubliceerd op 20-01-2021

Antonius johannes bouman

betekenis & definitie

Nederl. muzikus, geb. 18 Oct. 1855 te ’s-Hertogenbosch, ontving onderricht van Eberle te Rotterdam (cello), van Bargiel (compositie), volgde een cursus van Lindner te Hannover, van Grützmacher te Dresden, van Servais te Brussel, van Jacquard te Parijs, trad op verschillende plaatsen als solist op, werd solo-violoncellist, eerst bij het Casino te Pau, vervolgens bij de promenade-concerten van Covent-Garden te Londen en bij het Alexander-Paleis aldaar, kwam in 1881 naar Utrecht, werd aldaar solovioloncellist bij de stadsconcerten en leeraar aan de muziekschool „Toonkunst”, ging in 1890 naar Berlijn en maakte daar deel uit van een philharmonisch orkest; later werd hij leeraar aan de kon. muziekschool te ’s-Gravenhage. Hij componeerde 3 concerten voor cello, een mis voor mannenkoor met orgel, liederen enz.

< >