(vrijheer) oostenr. diplomaat, te Graz in 1795 geb., werd in 1827 majoor en chef van den generalen staf der oostenr. flotille, die aan den admiraal graaf Dandolo was toevertrouwd. In 1828 voerde hij de eerste grieksche gevangenen uit de turksche slavernij, sloot het volgende jaar met den pacha van St.-Jean d’Acre een overeenkomst ten gunste der Christenen; nam meerdere staatkundige zendingen waar en zag zich, na in 1843 tot generaal-majoor bevorderd te zijn, in 1845 tot vrijheer verheven.
In datzelfde jaar als gezant te Berlijn aangesteld, bleef hij aldaar tot 1852, was later keizerl. internuntius te Konstantinopel en overl. 1876. Zijn geschriften over den toestand van het Oosten hebben groote waarde door hun rijkdom van stof.Zijn zoon Anton v. P., in 1837 geb., kapitein bij het oostenr. leger, huwde in 1861 te Weenen met de tooneelspeelster Friederike Gossmann, en schreef: Nüfahrt bis zu den zweiten Katarakten (1874).