L. Leeuwenbek.
Plantengeslacht (Fam. Scrophularinae) met een 25-tal soorten in de noordelijk gematigde zone; kelk 5-slippig, bloemkroon gemaskerd, aan den voet bultig, met eene in het midden gespleten en naar boven omgebogen bovenlip, en eene 3-lobbige onderlip, 4 ingesloten meeldraden, eierstok bovenstandig; met 1 stijl en 1 stempel, doosvrucht 2-hokkig, veelzadig. De bekendste soort is Antirrhinum majus, tuinleeuwenbek: kelkslippen eirond, korter dan de bloemkroon, bloemstelen even lang als de kelk, zaden zonder groeven. A. orontium heeft de kelkslippen lijnvormig, langer dan de bloemkroon, bloemstelen korter dan de kelk, zaden aan eene zijde gegroefd. A. latifoliimi is beperkt tot Zuid-Europa, A. sempervirens tot de Pyreneeën, doch worden beide in tuinen als sierplanten gekweekt. Van de meeste soorten zijn variëteiten en spelingen verkregen. Het geslacht A. is het typische van de Familie Antirrhineae van Jussieu, waartoe door hem ook de geslachten Gratiola L , Digitalis L., Linaria Juss., Veronica L., Limosella L. enz. werden betrokken.