(lat. anchora, fr. ancre, dtsch en Deensch Anker, eng. anchor, ital. ancora, sp. ancla, russisch jacor, zweedsch ankar). IJzeren werktuig, bestaande uit de schacht, twee of meer boogvormige van driehoekige bladen voorziene armen, den ring voor de kettings, of de harp voor de kabels, en een dwars op de armen staanden stok aan het bovengedeelte, en bestemd om schepen vast te leggen.
Bij de Ned. Marine zijn in gebruik : per bodem een zwaar anker, een stop- en een werp-anker, en de dreggen; voor elke 20 ton scheepsruimte wordt ongeveer 1 ton ankerzwaarte berekend*Dit werktuig is van zeer hoogen ouderdom. In de allervroegste tijden was het echter niet bekend. Goguet heeft bewezen, dat de Grieken het gebruik niet eerder gekend hebben, dan na den Trojaanschen oorlog, en dat zij vóór dien tijd gewoon waren hunne schepen door middel van groote steenen te bevestigen, die in de zee geworpen werden, welke gewoonte nog heden bij onderscheidene wilde volken bestaat. Plinius schrijft d^ uitvinding van het anker aan de Tyrrheniërs toe. Aanvankelijk had het anker slechts één arm, de tweede werd er eerst in lateren tijd aangevoegd, en wel, zooals sommigen beweren, door den Scyt Anacharsis. Sedert dat tijdvak schijnen vorm en maaksel van het anker zeer weinig verandering te hebben ondergaan.