(Aculeus) Het verdedigingswapen van een groot getal insectensoorten van de Orde der Vliesvleugeligen, Hymenoptera; bij de wijfjes, en bij de individuen, waarbij de geslachtsorganen niet tot volkomen ontwikkeling komen, de geslachtloozen — nimmer bij de mannetjes — bevindt zich aan het achterlichaam een toestel, bestaande uit een giftklier en den angel; deze laatste bestaat uit een hol geleidingsstuk met aan de onderzijde daarvan twee stekels, evenzoo hol, het dikst op het midden, en eindigende in een scherpe punt, die bij sommige soorten rondom bezet is met een rij scherpe weerhaakjes, standvastig in getal bij elke soort; de angels die weerhaakjes dragen, blijven in de wond die zij maken, achter; nabij de spits bevindt zich een zeer kleine opening, en bij de ombuiging van de S-vormige stekelleden nog een spleet vormige opening; door de eerste opening treedt waarschijnlijk het door de klier aangevoerde gif in de gemaakte wond. In den toestand van rust is de angel in het achterlijf verborgen; door een afzonderlijk spiertoestel wordt hij naar buiten gedreven en heen en weer bewogen om de wonde te vergrooten.
De angeldragende insecten worden doorgaans in een afzonderlijke afdeeling bijeengebracht, (Hymenoptera aculeata); angels komen voor bij alle geslachten van de Familie der Bijen of Honiggaarders, (Apidae, Mellifera s. Anthophila), verder bij de Wespen (Vesjndaes.Diplopteryga), bij de Graafwespen (Fossores), bij de Mutillidae s. Heterogyna, bij de Goudwespen (Chrysididae), en bij de meeste geslachten der Mieren (.Formicidae).Angel heet ook het gedeelte van een werktuig, mes, vijl enz. dat dient om er het handvat aan te bevestigen; ook wordt de haak, waaraan bij het visschen met den hengel het aas wordt bevestigd, angel genoemd ; de weerhaak van een pijl heet eveneens angel; en het woord wordt in dichterlijken zin gebruikt om een schérpen, pijnlijken of noodlottigen prikkel aan te duiden.