L. Plantengeslacht van de Familie der Gemberachtigen, Zingiberaceae, behoorende tot de Klasse der Eénzaadlobbige Planten (Monocotgledones) en met omstreeks 40 soorten verspreid over de tropen der oude wereld en vele eilanden van den Grooten Oceaan; — 1 vrije meeldraad, het bloemdek bestaat uit 3 buitenste en 3 binnenste slippen, waarvan de onderste grootste het zoogenaamde lipje vormt; vruchtbeginsel 3-hokkig, stijl draadvormig, stempel enkelvoudig, zaden kogelrond met een dikke zaadhuid en een meelig kiemwit, en voorzien van een staartje.
Soorten:Alpinia racemosa — deze plant naar zijn groote gelijkenis met de witte gember door sommigen kleine gember genaamd, verschilt van de eigenlijke gember (Zingiber officinale) door haar sappige vruchtjes aan de toppen van bebladerde steelen;
Alpina spicata — de wortel, vleezig, oneffen en wit, brengt stengels voort, die rond en glad en 1½ voet hoog zijn; de bladeren zijn lancetvormig, kortgesteeld en glad, vier kruiselings onder de bloem-aar, welke kegelvormig is en schubsgewijze saamgesteld uit hoogroode, dikke, leerachtige bloemscheedjes; de onderste laten een geurlooze bloem uit, geel van kleur, 1 duim lang, snel verwelkende; het bloemblad is een langwerpig pijpje, in drieën verdeeld, terwijl het honigbakje, dat een weinig verder uitsteekt, door de bloem in drie slippen is verdeeld; het eenige meeldraadje heeft twee helmknopjes. Deze plant komt voor op het eiland Martinique en groeit aldaar aan de oevers van beken enz., en op schaduwrijke, vochtige bergen; uit het afkooksel der wortelen en halmen, met andere kruiden vermengd, wordt een verkoelende drank bereid.
Alpina galanga. — Zie Galangawortel.