de gewone Elzeboom, knoestig, zelden recht van stam, heeft bijna ronde, stompe of aan den top ingedrukte bladen die jong zeer kleverig zijn en in het noorden tot voeder voor schapen worden gebruikt; het hout heeft een oranjegele kleur, brandt slecht, doch laat zich tot houtskool (als zoodanig van belang voor buskruitfabrikage) verwerken en blijft langenrtijd onder water goed door welke eigenschap het voor verschillende doeleinden gebruikt wordt (bruggen, pompen, enz.); de bast levert een roodgele kleurstof; het aftreksel der vruchten van de elzen levert een goede schrijfinkt. De Els wordt in geheel Europa, alsook in noordelijk Amerika en noordelijk Azië gevonden;
Alnus lacinata — een verscheidenheid van de bovenstaande soort, met de bladen ingesneden;
Alnus inrana, grijswitte els — bladen eirond, kort of lang gepunt, onderaan bezet met vuilwitte of rosachtige zachte haren; vruchtjes met een afgeknotten top, grijze schors; het hout dezer soort is wit en levert een goed brandhout, doch ontbindt zich vrij snel in water; uit de bast wordt een kleurstof gewonnen; zij woidt gevonden op het vasteland van Europa, vooral in de Alpen, in NoordAmerika en in Kamschatka; zij houden van een meer droge standplaats, doch worden ook langs rivierkanten enz. aangetroffen.