Gepubliceerd op 23-02-2021

Albert ten broecke hoekstra

betekenis & definitie

friesch taal- en letterkundige, geb. 1765 te Dokkum, overl. 27 Aug. 1828 te Amsterdam; studeerde in de rechten en werd grietman van Westdongeradeel, nam op de komst der Franschen de wijk naar Oost-Friesland, waar hij zich op de studie van het oud-duitsch toelegde, en vestigde zich na 1813 te Haarlem, waar hij aan een nieuwe uitgave van Gijsbert Japiks werkte; hij was eenigen tijd hoogleeraar in de nederlandsche taal- en letterkunde te Leuven, doch bleek weldra weinig geschiktheid voor dat onderwijs te bezitten; kort voor zijn dood verhuisde hij naar Amsterdam. Behalve in tijdschriften verstrooide opstellen enz. heeft men van hem het in het latijn geschreven werk: Nuttigheid van de taalkennis der middeneeuwen, alsmede die der oude Vriezen (Amst. 1800).

< >