Ajmere of Ajmir. Een der noordwest provinciën van Engelsch-Indië, westelijk van Delhi zich uitstrekkende tot de staten Sind en Lahore, tusschen 25° 43 m. — 26° 42 m. breedte en 74° 22 m.—75° 33 m. lengte, met een oppervlakte van 7060 km2; in het noorden en westen vindt men bergen en heuvelen die deel uitmaken van de Aravulli-keten; de berg boven de stad Ajmeer bevat lood, koper en ijzererts; de ligging van het land is gemiddeld 2000 voet boven het vlak der zee; de winters zijn er soms zeer streng, het klimaat is over het algemeen gezond; watergebrek veroorzaakt dikwijls hongersnood; de eenige rivier die nooit droog ligt is de Koree, doch haar water is dermate bezwangerd met minerale zouten, dat het, uitgezonderd in den regentijd, ongeschikt is als drinkwater.
Pokken en oogontstekingen zijn de meest heerschende ziekten. — De huidige grenzen van Ajmeer zijn niets in vergelijking met wat zij eens waren; inde 12de eeuw, ten tijde der invasie der muzelmannen, was de sultan van Ajmeer en Delhi de machtigste monarch van geheel Indië; onder Akbar, keizer van Hindostan, die deze streek in 1559 verkreeg, was Ajmeer nog een uitgestrekte provincie; later viel zij in handen der Mahratten; datgene waarover de Britten souvereiniteit oefenen (zie Adschmir-Merwara) kwam in 1817 in hun handen.