Hiermede bedoelden de Grieken die landen, waar menschen woonden met een donkere huidskleur; Homerus betitelt als Aethiopers de veraf wonenden, de naburen van de Sidoniërs en Erembiërs, vrienden der góden.
In geschiedkundigen zin is Aethiopia het ten zuiden van Aegyptus gelegen land, het land van den Boven-Nijl, later bekend onder de namen Nubië en Habesch (Abyssinië); het bestond uit de rijken van Napata, Meroë, Axoma en het kustland.