(Gr. aer, de atmospherische lucht, en lithos, steen) meteoorsteenen, uit de lucht vallende steenen, nu eens meer, dan eens minder talrijk; aërolithen die over dag vallen, zijn waargenomen te voorschijn te komen uit kleine, donkere wolkjes, die uiteenspringen met een krachtig geluid, ongeveer als een kanonschot, of een korten donderslag; bij nacht wordt iets als een licht- of vuurkogel waargenomen, die uiteenspringt met hetzelfde eigenaardige geluid; het wordt niet meer betwijfeld, dat beide gevallen variëteiten zijn van eenzelfde verschijnsel. De zwaarte der luchtsteenen is zeer verschillend en wisselt af van 15 gram tot 100 K.G.; hun gedaante is doorgaans hoekig, uitwendig zijn zij met een zwarte korst overdekt, als met een laag lak; de voornaamste bij hen aangetroffen bestanddeelen zijn: gedegen ijzer, zwavelijzer, magneetijzersteen, olivine en kiezelaarde-verbindingen; tot nog toe zijn er geen stoffen in gevonden, die niet ook op aarde voorkomen.
Verhalen omtrent meteoorregens zijn reeds van ouden datum voorhanden. Volgens Livius sloeg omstreeks 654 v. Chr. rondom den Albanheuvel, niet ver van Rome, een steenenvlaag neer; de val van een grooten steen in een plaatsje aan den Aegospotamus wordt zoowel door Plutarchus als door Plinius vermeld; in het jaar 1492 viel te Ensisheim in den Elzas een steen van meer dan 200 pond, waarvan een deel nog in de dorpskerk te zien is; een buitengewone bui van steenen viel op 26 April 1803 in de nabijheid van Aigle in Frankrijk; en was tot toen dit verschijnsel door de geleerden betwijfeld en door de philosofen als een volksgeloof en als een uiting van bijgeloof beschouwd, na het rapport van den Franschen geleerde Biot, met een onderzoek van de te Aigle gevallen steenen belast, is de wezenlijkheid ervan aangenomen.
Gelijk begrijpelijk is, is een zoo geheimzinnig verschijnsel dikwerf met het bovennatuurlijke in verband gebracht; allerwege is er godsdienstige beteekenis aan toegeschreven; zoo werd te Emesa in Syrië de zon aangebeden in den vorm van een grooten zwarten „uit den hemel neergevallen” steen; de heilige Kaaba van Mekka, en de groote steen der piramide van Cholula in Mexico hebben hoogstwaarschijnlijk dezelfde geschiedenis.
Behalve deze vaste massa’s zijn ook modderen stofregens .waargenomen en dat over vrij groote uitgestrektheden lands.
De meteoorsteenen verschijnen bij het uiteenspringen van vuurkogels. De hoogte waarop deze zich vertoonen wisselt af van 1 tot 80 mijlen; in de meeste gevallen laten zij een vuurstreep achter; hun snelheid wisselt af van 4 tot 8 mijlen per seconde; meestal is het verschijnsel blpot sporadisch en komt voor op alle breedten; als periodiek verschijnsel geeft voii Humboldt als opmerkenswaardig de volgende datums aan: 22 tot 26 April, 17 Juli, 10 Aug., 12 tot 14 Nov., 27 tot 29 Nov., 6 tot 12 Dee.
Verschillende stellingen zijn opgeworpen geworden tegenover de vraag: vanwaar komen deze steenmassa’s? Er is verondersteld dat het door aardsche vulkanen uitgeworpen massa’s zijn, die ten slotte naar de aardoppervlakte terugkeeren; een andere theorie geeft aan dat de grondstof der aërolithen enz. bestaat uit in de atmosfeer aanwezige zelfstandigheden, die door nog onbekende oorzaken op een gegeven oogenblik tot massa’s opeenpakken, onder de wet der zwaartekracht vallen en naar de aarde storten; beide stellingen zijn thans geheel verlaten. In 1795 onderzocht Olbers het eerst de aanvangssnelheid, noodig om lichamen van de maan op de aarde te verplaatsen; dit vraagstuk hield enkele geleerden een geruimen tijd bezig (Laplaee, Biot, Brandes) en er werd berekend, dat met terzijdestelling van den dampkringstegenstand een beginsnelheid van 8000 voet per seconde vereischt werd (hetwelk 5 a 6 maal de snelheid van een kanonskogel overtreft) om een lichaam met een snelheid van 35.000 voet per seconde de aarde te doen naderen, van de maan af; volgens Olbers’ berekeningen moest deze oorspronkelijke snelheid 14 maal grooter zijn. Volgens latere theorieën zijn de aërolithen van kosmischen oorsprong; volgens deze theorie wordt aangenomen dat uit een oorspronkelijke stof, behalve de groote hemellichamen, nog kleinere zijn ontstaan, waarvan degenen, die binnen het aantrekkingsgebied der aarde vallen, daarop neerstorten, terwijl enkelen in de atmosfeer tredende ontbranden en zichtbaar worden, hetgeen vallende sterren en vuurkogels tot één verschijnsel terugbrengt.