Gepubliceerd op 14-03-2021

Adriaan van der willigen

betekenis & definitie

nederl. kunsthistoricus, 1766—1841, heeft zich voornamelijk naam verworven door zijn Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst, welke hij met R. van Eynden in 1816 begon, en waarvan het 2de deel bijna, het 3de en 4de of aanhangsel geheel van zijn -hand zijn.

Pieter van der W., broeder van den vorige, godgeleerde, 1778—1847, sedert 1803 predikant, het laatst te Tiel; scherpzinnig en vrijmoedig godgeleerde. Vele zijner verhandelingen zijn bekroond, o. a.: Verhandeling over de waardij der wetenschap in een volgend leven (1829). .

Zijn zoon Adriaan, 1810—76, was geneesheer te Haarlem; gaf in het licht: Aanteekeningen over Haarlemsche schilders en andure beoefenaars der beeldende kunsten (1866, 1870> vermeerderd en verbeterd verschenen onder den titel: Les artistes de Hartem), Haamlijst van Nederlandsche kunst-catalogen, 1731—1866 (1873), ^enz.

< >