Adolf fick

betekenis & definitie

Duitsch natuurkundige, geb. 3 Sept. 1829 te Cassel, studeerde te Marburg en Berlijn in de medicijnen, en ging in 1852 naar Zurich, waar hij in 1856 buitengewoon en later gewoon hoogleeraar in de Physiologie werd ; van 1868 tot 1899 arbeidde hij in gelijke hoedanigheid aan de hoogeschool te Wiirzburg; hij overl. 21 Aug. 1901 te Blankenberghe; hij schreef: Die mediz. Physik (3de druk, 1885, oorspronkelijk een voor geneeskundigen bestemd supplement op Muller-Poullet’s „Lehrbuch der Physik’'), Kompendium der Physiologie des Menschen mit Einschluss der Entwicklungsgeschichte (Weenen, 4de druk 1891), Lehrbuch der Anatomie und Physiologie der Sinnesorgane (Lahr 1864), Die Naturkräfte in ihrer Wechselbeziehung (Wiirzb. 1869), Mechun. Arbeit-und Wärmeentwicklung beider Muskelthätigkeit (deel 51 der „Internationalen wissenschaftlichen Bibliothek” (Lpz. 1882), Ursache und Wirkung, Ein erkenntnistheoretischer Versuch (2de druk, Cassel 1882), Das Grössengebiet der vier Rechnungsarten (Lpz. 1880), Philos. Versuch über die Wahrscheinlichkeiten (Würzb. 1883); zijn in verschillende vaktijdschriften verstrooide verhandelingen en opstellen verschenen onder den titel: Arbeiten aus dem phgsiol. Laboratorium der Würzburger IHochschule (Wiesb. 1889.)