L., Monnikskap, plantengeslacht van de familie der Ranonkelachtigen, Banunculaceae, behoorende tot de klasse der Tweezaadlobbigen met veelbladige bloemkroon, Dicotylédones polypetalae 1ste orderklasse, Thalamifloren; (Polyandr. T'rig., stelsel Linn.) het geslacht telt een 20-tal over de noordelijk gematigde zone verspreide soorten; kelk 5-bladig, het bovenste kelkblad helmvormig; bloembladen langgenageld, naar boven uitloopende in een stompe, honig-afscheidende -spoor, en naar voren uitloopende in een 2spletige lip; voornaamste soorten:
Aconitum Napellus L., stengel rechtstandig, 1½ meter hoog, bloemen donkerblauw; deze soort is een gewas uit MiddenEuropa, vooral in Alpenstreken in ’t wild groeiende, terwijl zij tevens als sierplant soms in tuinen wordt gekweekt; het is ACONITUM LYCOCTONUM, een scherp verdoovende plant; de knollen zijn onder den naam Tubera aconiti officineel; de plant bloeit in Juli; zie Aconitine;
Aconitum Lycoctonum L., gele Monnikskap, Wolfsdood, enz.; bloemen geel; deze soort, bijna in gelijke mate vergiftig als de voorgaande, komt minder veelvuldig voor; groeiplaats bergachtige streken;
Verder: A. stoerceanum R c h b., A. variegatum L., A. pyrenaicum L., A. authora L., A. cammarum L., enz.