Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

Gepubliceerd op 11-04-2022

gum

betekenis & definitie

(zelfstandig naamwoord)

[alg.] vlakgom, gom

- Zoek je een vlakgom? Draai je potlood om, want daar zit een gom.

[alg.] kauwgom, gom

- Mijn opa kauwde kauwtabak en mijn kleinzoon kauwt kauwgom. Beide zijn niet om te vreten!

< >