(werkwoord)
[alg.] afdanken, lozen; laten ontvallen, terloops opmerken; neerdonderen, kwakken, plempen; stoppen, ophouden met
- Vrekken lozen hun afval in een buurgemeente om zo de eigen bijdrage per vuilniszak te ontlopen.
- Toen het jurylid dagen voor de offici?le bekendmaking de naam van de winnaar liet ontvallen, waren de rapen gaar.
- Bij thuiskomst kwakt de puber zijn schooltas in de gang en roept: 'Mam, ik ben thuis!'
- En als een vriendinnetje belt houd hij op met zijn huiswerk.
[vervoer] afwerpen, uitwerpen; afzetten, achterlaten, afleveren, afgeven
- Vliegtuigen werpen hulpgoederen af, omdat ze nergens kunnen landen en vervoer over land onmogelijk is.
- Ik moet dringend een uurtje weg. Kan ik de koters bij jou afzetten?