(zelfstandig naamwoord)
[alg.] hijs, trekje, wiethijs
- Gelukzalig nam zij weer een trekje en zei: Rol er nog zo eentje voor mij!
[alg.] wietpeuk, smoorpeuk, kneiterpeuk, peuk, hasjsjekkie
- De zoete geur van zijn smoorpeuk hing om hem heen.