Werkwoorden vervoegen
voorvoelen
Tegenwoordige tijd voorvoelen
Ik voorvoel
Jij voorvoelt
voorvoel jij?
U voorvoelt
Hij/Zij/Het voorvoelt
Wij voorvoelen
Jullie voorvoelen
Zij voorvoelen
Verleden tijd van voorvoelen
Ik voorvoelde
Jij/U voorvoelde
Hij/Zij/Het voorvoelde
Wij voorvoelden
Jullie voorvoelden
Zij voorvoelden
Voltooid deelwoord van voorvoelen
voorvoeld
Tegenwoordig deelwoord van voorvoelen
voorvoelend