Werkwoorden vervoegen
voorgeven
Tegenwoordige tijd voorgeven
Ik geef voor
Jij geeft voor
geef jij voor?
U geeft voor
Hij/Zij/Het geeft voor
Wij geven voor
Jullie geven voor
Zij geven voor
Verleden tijd van voorgeven
Ik gaf voor
Jij/U gaf voor
Hij/Zij/Het gaf voor
Wij gaven voor
Jullie gaven voor
Zij gaven voor
Voltooid deelwoord van voorgeven
voorgegeven
Tegenwoordig deelwoord van voorgeven
voorgevend