Werkwoorden vervoegen
voorbestemmen
Tegenwoordige tijd voorbestemmen
Ik bestem voor/voorbestem
Jij bestemt voor/voorbestemt
bestem voor
U bestemt voor/voorbestemt
Hij/Zij/Het bestemt voor/voorbestemt
Wij bestemmen voor/voorbestemmen
Jullie bestemmen voor/voorbestemmen
Zij bestemmen voor/voorbestemmen
Verleden tijd van voorbestemmen
Ik bestemde voor/voorbestemde
Jij/U bestemde voor/voorbestemde
Hij/Zij/Het bestemde voor/voorbestemde
Wij bestemden voor/voorbestemden
Jullie bestemden voor/voorbestemden
Zij bestemden voor/voorbestemden
Voltooid deelwoord van voorbestemmen
voorbestemd
Tegenwoordig deelwoord van voorbestemmen
voorbestemmend