Werkwoorden vervoegen
versnellen
Tegenwoordige tijd versnellen
Ik versnel
Jij versnelt
versnel jij?
U versnelt
Hij/Zij/Het versnelt
Wij versnellen
Jullie versnellen
Zij versnellen
Verleden tijd van versnellen
Ik versnelde
Jij/U versnelde
Hij/Zij/Het versnelde
Wij versnelden
Jullie versnelden
Zij versnelden
Voltooid deelwoord van versnellen
versneld
Tegenwoordig deelwoord van versnellen
versnellend