Werkwoorden vervoegen
verroken
Tegenwoordige tijd verroken
Ik verrook
Jij verrookt
verrook
U verrookt
Hij/Zij/Het verrookt
Wij verroken
Jullie verroken
Zij verroken
Verleden tijd van verroken
Ik verrookte
Jij/U verrookte
Hij/Zij/Het verrookte
Wij verrookten
Jullie verrookten
Zij verrookten
Voltooid deelwoord van verroken
verrookt
Tegenwoordig deelwoord van verroken
verrokend