Werkwoorden vervoegen
verpachten
Tegenwoordige tijd verpachten
Ik verpacht
Jij verpacht
verpacht jij?
U verpacht
Hij/Zij/Het verpacht
Wij verpachten
Jullie verpachten
Zij verpachten
Verleden tijd van verpachten
Ik verpachtte
Jij/U verpachtte
Hij/Zij/Het verpachtte
Wij verpachtten
Jullie verpachtten
Zij verpachtten
Voltooid deelwoord van verpachten
verpacht
Tegenwoordig deelwoord van verpachten
verpachtend