Werkwoorden vervoegen
vergemakkelijken
Tegenwoordige tijd vergemakkelijken
Ik vergemakkelijk
Jij vergemakkelijkt
vergemakkelijk jij?
U vergemakkelijkt
Hij/Zij/Het vergemakkelijkt
Wij vergemakkelijken
Jullie vergemakkelijken
Zij vergemakkelijken
Verleden tijd van vergemakkelijken
Ik vergemakkelijkte
Jij/U vergemakkelijkte
Hij/Zij/Het vergemakkelijkte
Wij vergemakkelijkten
Jullie vergemakkelijkten
Zij vergemakkelijkten
Voltooid deelwoord van vergemakkelijken
vergemakkelijkt
Tegenwoordig deelwoord van vergemakkelijken
vergemakkelijkend