Werkwoorden vervoegen
verenkelen
Tegenwoordige tijd verenkelen
Ik verenkel
Jij verenkelt
verenkel jij?
U verenkelt
Hij/Zij/Het verenkelt
Wij verenkelen
Jullie verenkelen
Zij verenkelen
Verleden tijd van verenkelen
Ik verenkelde
Jij/U verenkelde
Hij/Zij/Het verenkelde
Wij verenkelden
Jullie verenkelden
Zij verenkelden
Voltooid deelwoord van verenkelen
verenkeld
Tegenwoordig deelwoord van verenkelen
verenkelend