Werkwoorden vervoegen
verburgerlijken
Tegenwoordige tijd verburgerlijken
Ik verburgerlijk
Jij verburgerlijkt
verburgerlijk jij?
U verburgerlijkt
Hij/Zij/Het verburgerlijkt
Wij verburgerlijken
Jullie verburgerlijken
Zij verburgerlijken
Verleden tijd van verburgerlijken
Ik verburgerlijkte
Jij/U verburgerlijkte
Hij/Zij/Het verburgerlijkte
Wij verburgerlijkten
Jullie verburgerlijkten
Zij verburgerlijkten
Voltooid deelwoord van verburgerlijken
verburgerlijkt
Tegenwoordig deelwoord van verburgerlijken
verburgerlijkend