Werkwoorden vervoegen
uitgommen
Tegenwoordige tijd uitgommen
Ik gom uit
Jij gomt uit
gom jij uit?
U gomt uit
Hij/Zij/Het gomt uit
Wij gommen uit
Jullie gommen uit
Zij gommen uit
Verleden tijd van uitgommen
Ik gomde uit
Jij/U gomde uit
Hij/Zij/Het gomde uit
Wij gomden uit
Jullie gomden uit
Zij gomden uit
Voltooid deelwoord van uitgommen
uitgegomd
Tegenwoordig deelwoord van uitgommen
uitgommend