Werkwoorden vervoegen
uiteenjagen
Tegenwoordige tijd uiteenjagen
Ik jaag uiteen
Jij jaagt uiteen
jaag jij uiteen?
U jaagt uiteen
Hij/Zij/Het jaagt uiteen
Wij jagen uiteen
Jullie jagen uiteen
Zij jagen uiteen
Verleden tijd van uiteenjagen
Ik jaagde uiteen
Jij/U jaagde uiteen
Hij/Zij/Het jaagde uiteen
Wij jaagden uiteen
Jullie jaagden uiteen
Zij jaagden uiteen
Voltooid deelwoord van uiteenjagen
uiteengejaagd
Tegenwoordig deelwoord van uiteenjagen
uiteenjagend