Werkwoorden vervoegen
terugstromen
Tegenwoordige tijd terugstromen
Ik stroom terug
Jij stroomt terug
stroom jij terug?
U stroomt terug
Hij/Zij/Het stroomt terug
Wij stromen terug
Jullie stromen terug
Zij stromen terug
Verleden tijd van terugstromen
Ik stroomde terug
Jij/U stroomde terug
Hij/Zij/Het stroomde terug
Wij stroomden terug
Jullie stroomden terug
Zij stroomden terug
Voltooid deelwoord van terugstromen
teruggestroomd
Tegenwoordig deelwoord van terugstromen
terugstromend