Werkwoorden vervoegen
tegenmaken
Tegenwoordige tijd tegenmaken
Ik maak tegen
Jij maakt tegen
maak jij tegen?
U maakt tegen
Hij/Zij/Het maakt tegen
Wij maken tegen
Jullie maken tegen
Zij maken tegen
Verleden tijd van tegenmaken
Ik maakte tegen
Jij/U maakte tegen
Hij/Zij/Het maakte tegen
Wij maakten tegen
Jullie maakten tegen
Zij maakten tegen
Voltooid deelwoord van tegenmaken
tegengemaakt
Tegenwoordig deelwoord van tegenmaken
tegenmakend