Werkwoorden vervoegen
sedenteren
Tegenwoordige tijd sedenteren
Ik sedenteer
Jij sedenteert
sedenteer jij?
U sedenteert
Hij/Zij/Het sedenteert
Wij sedenteren
Jullie sedenteren
Zij sedenteren
Verleden tijd van sedenteren
Ik sedenteerde
Jij/U sedenteerde
Hij/Zij/Het sedenteerde
Wij sedenteerden
Jullie sedenteerden
Zij sedenteerden
Voltooid deelwoord van sedenteren
gesedenteerd
Tegenwoordig deelwoord van sedenteren
sedenterend