Werkwoorden vervoegen
samenzitten
Tegenwoordige tijd samenzitten
Ik zit samen
Jij zit samen
zit jij samen?
U zit samen
Hij/Zij/Het zit samen
Wij zitten samen
Jullie zitten samen
Zij zitten samen
Verleden tijd van samenzitten
Ik zat samen
Jij/U zat samen
Hij/Zij/Het zat samen
Wij zaten samen
Jullie zaten samen
Zij zaten samen
Voltooid deelwoord van samenzitten
samengezeten
Tegenwoordig deelwoord van samenzitten
samenzittend