Werkwoorden vervoegen
ritmeren
Tegenwoordige tijd ritmeren
Ik ritmeer
Jij ritmeert
ritmeer jij?
U ritmeert
Hij/Zij/Het ritmeert
Wij ritmeren
Jullie ritmeren
Zij ritmeren
Verleden tijd van ritmeren
Ik ritmeerde
Jij/U ritmeerde
Hij/Zij/Het ritmeerde
Wij ritmeerden
Jullie ritmeerden
Zij ritmeerden
Voltooid deelwoord van ritmeren
geritmeerd
Tegenwoordig deelwoord van ritmeren
ritmerend