Werkwoorden vervoegen
riedelen
Tegenwoordige tijd riedelen
Ik riedel
Jij riedelt
riedel jij?
U riedelt
Hij/Zij/Het riedelt
Wij riedelen
Jullie riedelen
Zij riedelen
Verleden tijd van riedelen
Ik riedelde
Jij/U riedelde
Hij/Zij/Het riedelde
Wij riedelden
Jullie riedelden
Zij riedelden
Voltooid deelwoord van riedelen
geriedeld
Tegenwoordig deelwoord van riedelen
riedelend