Werkwoorden vervoegen
prederen
Tegenwoordige tijd prederen
Ik predeer
Jij predeert
predeer jij?
U predeert
Hij/Zij/Het predeert
Wij prederen
Jullie prederen
Zij prederen
Verleden tijd van prederen
Ik predeerde
Jij/U predeerde
Hij/Zij/Het predeerde
Wij predeerden
Jullie predeerden
Zij predeerden
Voltooid deelwoord van prederen
gepredeerd
Tegenwoordig deelwoord van prederen
prederend