Werkwoorden vervoegen
plaatsvinden
Tegenwoordige tijd plaatsvinden
Ik vind plaats/plaatsvind
Jij vindt plaats/plaatsvindt
vind plaats
U vindt plaats/plaatsvindt
Hij/Zij/Het vindt plaats/plaatsvindt
Wij vinden plaats/plaatsvinden
Jullie vinden plaats/plaatsvinden
Zij vinden plaats/plaatsvinden
Verleden tijd van plaatsvinden
Ik vond plaats/plaatsvond
Jij/U vond plaats/plaatsvond
Hij/Zij/Het vond plaats/plaatsvond
Wij vonden plaats/plaatsvonden
Jullie vonden plaats/plaatsvonden
Zij vonden plaats/plaatsvonden
Voltooid deelwoord van plaatsvinden
plaatsgevonden
Tegenwoordig deelwoord van plaatsvinden
plaatsvindend