Werkwoorden vervoegen
opkleden
Tegenwoordige tijd opkleden
Ik kleed op
Jij kleedt op
kleed jij op?
U kleedt op
Hij/Zij/Het kleedt op
Wij kleden op
Jullie kleden op
Zij kleden op
Verleden tijd van opkleden
Ik kleedde op
Jij/U kleedde op
Hij/Zij/Het kleedde op
Wij kleedden op
Jullie kleedden op
Zij kleedden op
Voltooid deelwoord van opkleden
opgekleed
Tegenwoordig deelwoord van opkleden
opkledend