Werkwoorden vervoegen
neerschijnen
Tegenwoordige tijd neerschijnen
Ik schijn neer
Jij schijnt neer
schijn jij neer?
U schijnt neer
Hij/Zij/Het schijnt neer
Wij schijnen neer
Jullie schijnen neer
Zij schijnen neer
Verleden tijd van neerschijnen
Ik scheen neer
Jij/U scheen neer
Hij/Zij/Het scheen neer
Wij schenen neer
Jullie schenen neer
Zij schenen neer
Voltooid deelwoord van neerschijnen
neergeschenen
Tegenwoordig deelwoord van neerschijnen
neerschijnend