Werkwoorden vervoegen
natregenen
Tegenwoordige tijd natregenen
Ik regen nat
Jij regent nat
regen jij nat?
U regent nat
Hij/Zij/Het regent nat
Wij regenen nat
Jullie regenen nat
Zij regenen nat
Verleden tijd van natregenen
Ik regende nat
Jij/U regende nat
Hij/Zij/Het regende nat
Wij regenden nat
Jullie regenden nat
Zij regenden nat
Voltooid deelwoord van natregenen
natgeregend
Tegenwoordig deelwoord van natregenen
natregenend