Werkwoorden vervoegen
natmaken
Tegenwoordige tijd natmaken
Ik maak nat
Jij maakt nat
maak jij nat?
U maakt nat
Hij/Zij/Het maakt nat
Wij maken nat
Jullie maken nat
Zij maken nat
Verleden tijd van natmaken
Ik maakte nat
Jij/U maakte nat
Hij/Zij/Het maakte nat
Wij maakten nat
Jullie maakten nat
Zij maakten nat
Voltooid deelwoord van natmaken
natgemaakt
Tegenwoordig deelwoord van natmaken
natmakend