Werkwoorden vervoegen
napperen
Tegenwoordige tijd napperen
Ik nappeer
Jij nappeert
nappeer jij?
U nappeert
Hij/Zij/Het nappeert
Wij napperen
Jullie napperen
Zij napperen
Verleden tijd van napperen
Ik nappeerde
Jij/U nappeerde
Hij/Zij/Het nappeerde
Wij nappeerden
Jullie nappeerden
Zij nappeerden
Voltooid deelwoord van napperen
genappeerd
Tegenwoordig deelwoord van napperen
napperend