Werkwoorden vervoegen
ipadden
Tegenwoordige tijd ipadden
Ik ipad
Jij ipadt
ipad jij?
U ipadt
Hij/Zij/Het ipadt
Wij ipadden
Jullie ipadden
Zij ipadden
Verleden tijd van ipadden
Ik ipadde
Jij/U ipadde
Hij/Zij/Het ipadde
Wij ipadden
Jullie ipadden
Zij ipadden
Voltooid deelwoord van ipadden
geïpad
Tegenwoordig deelwoord van ipadden
ipaddend