Werkwoorden vervoegen
institueren
Tegenwoordige tijd institueren
Ik institueer
Jij institueert
institueer jij?
U institueert
Hij/Zij/Het institueert
Wij institueren
Jullie institueren
Zij institueren
Verleden tijd van institueren
Ik institueerde
Jij/U institueerde
Hij/Zij/Het institueerde
Wij institueerden
Jullie institueerden
Zij institueerden
Voltooid deelwoord van institueren
geïnstitueerd
Tegenwoordig deelwoord van institueren
instituerend